SPELEMAN
VERHAALdoor: Michael Varekamp
Normaal gesproken zou ik nooit muzikant zeggen.
Doe mij maar musicus want het is wel degelijk een vak.
En een moeilijk ook. Albert Einstein vond het zelfs de hoogst haalbare discipline, maar muzikant vind ik in dit geval beter passen. Dat woord is wars van buitenkant en gaat voorbij aan overigens terecht academisch respect. Het draagt eerlijkheid in zich en iedereen die wil, kan zich zo noemen. Muzikant. Of zoals de oude orgeldocent van de plaatselijke muziekschool in het dorp waar ik opgroeide mij ooit toedichtte: ‘Jij bent een Speleman’.
In de middeleeuwen was een Speleman een rondtrekkende troubadour die het onstuimige leven van die dagen live voorzag van een eenvoudige maar meeslepende soundtrack. Het woord smartlap stamt uit die tijd. Eigenlijk precies dat wat ze in Afrika een Griot noemen. En in Louisiana Blind Lemon, Howlin’ Wolf, of Jelly Roll.
Iemand die verhalen vertelt over de belangrijkste zaken in het leven waarbij hij de muziek ter plekke verzint. Verhalen over geboorte, dood, geld (of beter gezegd het ontbreken daarvan) en als altijd, de liefde.
De oude orgeldocent was gevlucht voor de Russen tijdens de grote Hongaarse opstand van 1956. Sindsdien speelde en doceerde hij op zijn gevoel in het Vrije Westen.
Zonder theoretische bagage. Alles gebaseerd op die wonderlijke verhalende kracht
van muziek. Toen ik jaren later voor een veel te vroeg overleden vriend - hij was pas halverwege en waarschijnlijk dat niet eens - uit mijn eerste bandje aan een trieste koude kuil in de grond verdrietige dixieland stond te spelen, schoot zijn stem ineens weer door mijn hoofd. ‘Jij. Jij bent een Speleman’.
Het klinkt misschien morbide maar goeie jazz staat per definitie met een been in het graf. De dood zit in het DNA van de jazz. Louis Armstrong, Freddie Keppard, Bunk Jonhson. Hele volksstammen leerden spelen tijdens de New Orleans Function.
Een ritueel gebaseerd op het aloude Afrikaanse principe waarbij de dood
en het leven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Soms zelfs zonder de in onze Westerse ogen strikt noodzakelijke scheidslijn tussen die twee. Het fenomeen van de levende doden uit de Voodoo is heel goed vergelijkbaar met de wederopstanding die tijdens Pasen gevierd wordt. Het diepe menselijke verlangen om de dood te verslaan.
New Orleans Function.
Eerst het gedragen Flee as a bird, gevolgd door een bezwerende formule.
Ashes to ashes, dust to dust, if God can’t get you the devil must.
De zin na de komma zou later door kolensjouwer, soldaat en journalist maar bovenal poëet Carl Sandburg worden voorzien van de parafrase If the women can’t get you then the whiskey must. Het geheel wordt afgeslagen met een wilde drumroffel gevolgd door een buiten zijn oevers dansende finale met de hele band, die het met een beetje geluk volhoudt tot ver na de dageraad. Als het gaat om het uitdagen van de tijd is er geen tijd te verliezen.
Met een been in het graf dus. Maar waar staat dat andere been dan. In het heden?
De toekomst? Of misschien wel allebei. Wij muzikanten groeien op in de jazzgeschiedenis. Als onderdeel van. Vanaf het moment dat het heilige vuur gaat branden (‘Papa, ik wil jazzmuzikant worden’) ben je die geschiedenis. Er is ook geen andere beroepsgroep die zoveel persoonlijke begrafenissen heeft. Van jongs af aan.
We make time work leerde ik van een veel oudere muzikant en mentor.
Wij beleven de muziek van onze helden in het Hier en Nu. Vandaag.
Ook al zijn de meesten al jaren dood.
‘Heb je gezien dat Stan Getz zijn jas scheef dicht zat?!’
Voor de duidelijkheid, Stan Getz overleed in het voorjaar van 1991 en het was op een foto uit 1957 dat zijn winterjas per ongeluk scheef dichtgeknoopt zat.
Duke, Miles, Bird, Trane. Voor menig muzikant zijn die jongens nog springlevend.
En hun muziek al helemaal.
Een jazzmuzikant put zijn verhalen uit alle tijden. En uit alle oorden.
Als je geluk hebt tenminste. Al het getheoretiseer uit het wereldwijde scala aan academische jazzopleidingen ten spijt wordt jazz nog steeds gedefinieerd
bij de gratie van orale traditie.
Scheren leer je van je vader.
Je band plakken meestal ook.
Zoals bij Afrikaanse stammen wijsheden, rituelen en verhalen van moeders op dochters
en van vaders op zonen worden doorgegeven.
‘Louis speelde dit.’
‘Maar dat werd bij Roy Eldridge dit.’
‘Althans, dat zegt Dizzy.’
‘Nou ja, dat hoorde ik van Clark Terry.’
Jazz praat in tongen.
Iedere muzikant kent het verschijnsel dat je wanneer in je tienerbedje stiekem naar jazz lag te luisteren er, vlak voordat je in slaap viel spontaan woorden uit een andere vreemde wereld begonnen door te klinken.
Op de noten van de blazers op de radio.
Zomaar.
Yeah baby
You’re gettin’ there
Now take it easy
One more frase
Great sound
Just like Fats
Navarro
52nd street
Bird, Miles
You dig?
Zanger Eddie Jefferson zou hier zijn fortuin en ondergang mee funderen.
Jefferson voorzag bekende soli van nog bekendere jazzmuzikanten van tekst.
Het maakte hem wereldberoemd in de vijftiger jaren om op een slechte dag in Detroit vermoord te worden door een voormalig businesspartner.
Juist voor de club waar hij op dat moment grote successen vierde.
Ja, de jazzgeschiedenis en de dood staan op goede voet met elkaar.
Van veel te vroeg of te laat overleden genieën tot en met een lijst van titels
die op literaire toon verwijzen naar het fatale einde.
Dead man blues, Saint James Infirmary blues, See that my grave is kept clean.
De onvermijdelijke realiteit voor één moment gevangen in een wereld
van nooit eerder gedachte klanken.
Louis Armstrong veegde zoals hij zo vaak deed tijd, plaats, leven en dood
in een vloeiende beweging bij elkaar.
When I die Gabriel better watch out because I’m gonna blow him of his socks.
Maar Louis is dan ook een Speleman.
Foto © De Nozem Amersfoort.