VAN DE STRAAT
VERHAALdoor: Michael Varekamp
Meneer, meneer! Mag ik misschien een stukje meespelen? Ik hoor mezelf, ergens in de jaren tachtig op de boulevard in Scheveningen. Verlegen trek ik aan de jas van mijn toekomstige beste vriend. Daar kennen we elkaar nog lang niet. Mijn tienerbandje uit het dorp ben ik net ontgroeid en bij gebrek aan beter ga ik met de trein op goed geluk naar jazzfestivals in de buurt. Met mijn trompet onder mijn arm. En dan maar hopen dat het mag, meespelen.
Ik heb er vaak over nagedacht als ik het ergens niet leuk vond. Dat je ergens naartoe kunt lopen waar het beter voor je is. Gewoon, met je eigen benen. Zonder dat ik het weet neem ik op een middag een drastische beslissing als ik die vreemde man aan zijn jasje trek. Of ik heel misschien een stukje mee mag spelen met dat machtige straatorkest dat aan me voorbij trekt. Het wordt een overweldigende ervaring. Dichter bij de Jazz, New Orleans, Louis Armstrong en alles wat daarmee samenhangt kom ik voorlopig niet realiseer ik me. This is it. Een beetje zoals in de liefde. Je weet niet hoe of wat het allemaal behelst maar je begrijpt dat je daar moet zijn. Het is een voldongen feit en je moet er maar mee zien te dealen. Voor een moment vallen lot en verlangen samen.
Toen ik al ver in mijn conservatoriumtijd was zeiden goede vrienden nog wel eens tegen mij ‘Jij bent van de straat’. Natuurlijk wilde ik dat toen niet horen. Ik had minstens zo hard gewerkt als al die anderen.
Juist omdat ik van de straat was.
Als ik na veel wikken en wegen en de nodige omzwervingen eindelijk op het conservatorium ben aanbeland ontdek ik al snel dat ik aanleg heb voor rücksichtslos studeren.
Toch krijg ik, na eerst een half jaar aangemodderd te hebben in de ogen van sommigen, een passend aanbod. Of de propedeuse binnen en maar zien hoe lang het duurt óf compleet overnieuw beginnen.
Van vooraf aan. Ga terug naar start. Het is best een klap. Werken wil ik! Desnoods tot de vellen erbij hangen. Van het ene op het andere moment ben ik trompettist af. Vervroegd pensioen nog voordat ik goed en wel begonnen ben. Een drastische manier om te leren dat niets doen soms ook werken is in muziek, sport en misschien wel het hele leven. Ik troost me met de meest bizarre verhalen van mijn trompethelden. Ze hebben vrijwel allemaal wel iets geks in hun ontwikkeling meegemaakt. Zo leerde Clark Terry bij gebrek aan beter trompetspelen uit een klarinetboek, Roy Eldrigde klonk al fantastisch zonder mondstuk totdat iemand zei misschien moet je dit eens proberen - Little Jazz groeide straatarm op, had geen idee en op de boerderij was er nu eenmaal geen mondstuk maar wel een trompet - en Louis Armstrong stond zijn hele carrière regelmatig met een scheermes voor de spiegel om het eelt te verwijderen dat op zijn lippen was ontstaan vanwege zijn gebrekkige techniek. Vervolgens nam hij een half jaar gedwongen vrij om het weefsel te laten herstellen. Ik verkeer in ieder geval in goed gezelschap, zoveel is wel duidelijk.
De eerste paar weken doe ik helemaal niets en pas dan mag ik beginnen met het blazen van wat papiertjes tegen een muur. Het helpt dat ik Beatrijs blind vertrouw. Mijn klassiek trompetdocent. Mijn lot ligt in haar handen. Niet lang daarna begin ik aan de ijzervreters van het klassieke trompetrepertoire.
Etudes van Arban, trompetconcerten van Alexander Arutunjan en Jean Hubeau.
Natuurlijk hoef ik niet de nieuwe Maurice Andre te worden - ook al voelt het bij vlagen wel zo - maar er wordt wel gezorgd dat ik een embouchure heb waar ik tot het bittere eind mee kan doen. Een paar jaar flink doorstuderen verder rollen de arpeggio’s en cadensen er als vanzelf uit. Ik geloof mijn oren maar net. Mijn leven bestaat die jaren uit nachtenlange jamsessies om ‘s ochtends vroeg weer op klassiek appèl te verschijnen en me met volle overgave te storten op gitzwarte bladzijden vol noten.
Soldaat Varekamp meldt zich.
Pas bij de diploma uitreiking zes jaar later blijkt dat de commissie het eigenlijk zelf ook niet echt voor mogelijk had gehouden. Dat het avontuur zou slagen welteverstaan. Behalve Beatrijs natuurlijk.
Op mijn beurt begrijp ik intuïtief dat ze al die tijd gelijk had en dat de enige manier waarop dit bizarre experiment kans van slagen had, zou staan of vallen bij de mate waarin ik me aan haar over kon geven. Een onontbeerlijk element voor ieder musicus in ontwikkeling. Haar vertrouwen wordt mijn vertrouwen. Zoals Indiana Jones in de finale van het derde epos, waarin hij roekeloos een stap in de lucht moet zetten voordat de stenen loopbrug zich onder zijn voeten openbaart. Ik wist het wel moet Indy gedacht hebben, ondanks de ongetwijfelde doodsangst in zijn moedige hart.
Hou die speklap binnen! Het mantra van mijn eerste trompetlessen van een gefrustreerd lid van een militaire kapel. Vertrouwen is hier ver te zoeken. Zo jong en bleu als ik ben heb ik hier met het tegendeel te maken. De speklap is mijn tong en hij bedoelt dat ik de noten directer moet aanzetten. Maar dat legt hij niet uit. Zonde want ik wil het graag. Paradoxaal genoeg komt het vaak genoeg voor dat er geen plaats is voor echte overdracht in een leraar-leerling situatie. Iedere docent zou verplicht over het ethisch besef moeten beschikken dat het er daadwerkelijk om gaat iemand iets te leren. Een oprechte leraar gunt zijn pupil dat deze zijn meester voorbij streeft. De militair blijft naar me snauwen en als de o zo belangrijke ademsteun aan bod komt krijg ik een klap op mijn buik in plaats van onderbouwing. Pats! Speklap! Pets! Speel wat er staat!
Gelukkig ben ik al verliefd op de muziek en haar vrijheid. Ik lig er s ’nachts wakker van, benieuwd naar wat het mij allemaal gaat brengen in mijn leven. Op het moment dat ik in het eerste jaar op het Conservatorium word aangenomen denk ik nog immer dat ademsteun betekent dat je je buik moet aanspannen als een bokser. Speklap!
Ruim veertig jaar later galmt het nog wel eens door mijn hoofd vlak voordat ik ergens in de wereld het podium op loop.
Tijdens de wandelingen naar en van school in Saint Louis spuugde Miles Davis jarenlang rijstkorrels om zijn staccato te trainen. De weg naar een beetje behoorlijk trompetspelen is lang en hard.
Andersom komt natuurlijk ook voor. Lee Morgen kreeg op zijn twaalfde een trompet van zijn oudere zus en mocht vijf jaar later Dizzy Gillespie’s solo spelen in A Night in Tunisia met diens revolutionaire orkest.
Diz deed graag een stapje opzij voor zoveel talent. Ironisch genoeg is voor mij de straat mijn opstap naar het academische muziekleven. In het straatorkest leer ik mijn eerste grote liefde van buiten kennen.
New Orleans Jazz die zich manifesteert als dat deel van thuis wat ik in het gewone leven nog niet heb kunnen vinden.
De Jazz wordt uitgevonden in de The French Quarter, de Franse wijk van New Orleans. Een wijk gebouwd door Franse kolonisten. Bovendien zijn ze katholiek, die houden van feestjes en optochten.
Louis Armstrong wordt er geboren evenals Jelly Roll Morton en Freddie Keppard. Leven en dood staan dicht bij elkaar. Hele volksstammen leren spelen tijdens de New Orleans Funerals. Sydney Bechet en Bunk Johnson verdienen zo hun eerste eigen geld. De Jazz wordt er geboren in kroegen, bordelen en tijdens broeierige Streetparades in straten met namen die refereren aan de Franse adel zoals Bourbon Street, Royal Street, Rampart Street. Het wordt kornettist en jazzpioneer Buddy Bolden teveel. Die neemt op zo’n onmenselijk hete middag een fatale afslag en wordt pas maanden later teruggevonden in een psychiatrische instelling. Er wordt gefluisterd dat het feit dat je hem kunt horen in zo’n beetje heel Louisiana er mee te maken heeft. Hij komt er nooit meer uit.
Er gaat niets boven het machtige geluid van een swingend orkest dat om de hoek komt aan gedenderd.
En dan bedoel ik een echt orkest met dubbele bezetting. Trompetten, saxen, trommels, trombones. Betoverend, meeslepend, meedogenloos, hartverscheurend. Het ketsen van de blazers tegen de oude stadsgeveltjes nota bene ooit gebouwd met geld van de VOC maakt me op een goeie dag nog immer aan het janken zo mooi.
Ondertussen heb ik veertien grote broers om me heen van een jaar of tien ouder die overal en nergens verstand van hebben en leer ik liefdevol wat ik kan en nog lang niet kan. Noodzakelijk zelfinzicht in de loopbaan van ieder aanstormend talent. Ze vormen een mengeling van onderwijzers, gesjeesde rechtsgeleerden en voormalige conservatoriumstudenten.
Misschien heeft het orkest nog wel meer weg van een filosofisch gezelschap.
Een filosofisch gezelschap van levenskunstenaars.
Alles met een duizelingwekkende intensiteit.
In het hier en in het nu.
Met het onvermijdelijke van een stoomwals rollen we onszelf onvermoeibaar uit over straten en pleinen op zoek naar nieuwe belevenissen. Een excentrieke collage van opwinding, vlammende roffels en klanken uit verre oorden die ter plekke worden verzonnen, afgemaakt met een Grande Finale waarbij de trompetten over elkaar heen jubelen op jacht naar de sterren. Alsof Gods zegen onontbeerlijk is om alles en iedereen die op ons pad komt hoe dan ook te verheffen.
We speelden St. James Infirmary eens bij zonsopgang midden op het plein van de kathedraal in de hoofdstad van Luxemburg, Luxembourg. Recht uit het café en liggend op ons rug. Geïnspireerd door een kerkorganist die kennelijk dezelfde route had bewandeld en ons trakteerde op een dadaïstisch privé concert waarbij het leek alsof de muziek van Johann Sebastian Bach voor die ene keer echt uit de hemel kwam.
De straat is vormend, helend, confronterend, inspirerend. Een bron van kracht tussen alle emoties, energieën en rotzooi die je daar maar aan kunt treffen. Op straat sta je schouder aan schouder in de loopgraven van een intens gevecht tussen kunst en vrijblijvendheid, historisch gelaagd door de eeuwenlange geschiedenis die eraan voorafging. In de vroege New Orleans Jazz horen leven en dood vanzelfsprekend bij elkaar. Het is die emotie die ruggengraat geeft aan de muziek.
Een wonderlijke combinatie van strijdbaarheid en berusting.
Gerrit, Peter, Aad, Kees, Frans. Zowat de helft van het straatorkest hebben we inmiddels begraven.
Een enkeling zelfs in ons uniform en stuk voor stuk mét muziek. Alsof band en band in de dood gewoon blijven voortbestaan. De begrafenissen die ik moet missen wegens een te druk tourschema doen het meeste pijn. Zoals elke chirurg zijn eigen kerkhof heeft met patiënten die onder het mes gestorven zijn, heeft ieder muzikantenleven haar eigen private graveyard. In ons geval niet met gevallenen in action maar met begrafenissen van geliefden waar we absoluut bij hadden moeten zijn maar waar we in plaats daarvan met het mes tussen de tanden ergens op een podium ver weg stonden. De prijs van de liefde. Tegelijkertijd is het verdriet ook een beloning. De straat zet je keer op keer in het Nu, al is het maar om niet te verzuipen.
Ik verdwijn die middag op de boulevard in een onstuimige zee van veertien Blauwe Pakken uit de Grote Oorlog en een Grand Marshall met paarse kniekousen. In al haar schoonheid is er geen vuiltje aan de lucht. Alle op handen zijnde avonturen voor de komende jaren moeten zich nog ontvouwen en de contouren van oorzaak en gevolg zijn nog ver te zoeken. Natuurlijk valt het een keer uit elkaar.
Maar nu nog niet. De muziek krult zich om mij heen en ik bevind mij in een bad met klanken van honderd jaar daarvoor en verder in de tijd. Buddy Bolden, King Oliver, Louis Armstrong. Ik ben gestuit op een doorgang in tijd en dimensie en verbind me ter plekke voor altijd.
Ik ben.
Zo mooi geschreven!
Heel beeldend ook.
Mimi (E-mail ) - 02-07-’25 11:28
Indrukwekkend waargebeurd verhaal??
Hans Verdult (E-mail ) - 02-07-’25 15:40
....en zo is het.....! Mooi verwoord Michael!!
Michael Funke (E-mail ) - 02-07-’25 16:42