SONG FOR MY FATHER
VERHAALdoor: Michael Varekamp
Mijn vader is niet mijn echte vader.
Maar hij hield van mij als zijn bloedeigen zoon.
En ik van hem als mijn bloedeigen vader.
Ik draag zijn naam.
Mijn ouders hebben dubbel zo hard moeten werken voordat het ze eind jaren zestig was gegund om mij en later mijn broertje te adopteren. Beide gevormd door de harde naoorlogse tijd in Nederland op de Zuid-Hollandse eilanden. Je hoort wel eens anders, maar ze hebben het mij vanaf het begin af aan verteld.
Rechttoe rechtaan. Dat was hoe ze in de meeste opzichten waren en bovendien handig voor een zwart jochie in een spierwit polderdorp anno 1968. Ik weet niet beter.
Tin Roof Blues. Als hij overlijdt sta ik aan zijn graf met mijn trompet.
Het is mijn eerste keer. Zowel het begraven van een naaste als wel het spelen om de dood te bezweren.
Mijn muzikale leven kwam aan het rollen doordat mijn vader in het bestuur van de plaatselijke muziekschool zat. Overigens was sport net zo belangrijk bij ons thuis. In het polderdorp was er verder niet veel te beleven en een eventuele brommer was absoluut niet aan de orde. Daar ging je maar van hangen en uiteindelijk naar de kloten, vond mijn vader en moeder in de zeventiger jaren. En dat klopte in zekere zin.
In ieder geval waren dat de jongens die als eerste achter de kinderwagen liepen vlak na de middelbare school, daar waar ze een paar jaar daarvoor de boertige mond nog vol hadden van ‘smerige roetmop’ en andere vuiligheid richting gekleurde mensen in het dorp. Het klinkt rauw maar zo ging het.
Ik was in die tijd al behoorlijk druk met van alles waarop mijn overbezorgde ouders mij op het hart drukten toch een beetje zuinig met mijn energie te zijn. Geen idee waarom. Als ik iets in overvloed had was het juist dat.
En zelfvertrouwen. Tenminste, op dat vlak dan.
‘Pap, we zijn een band begonnen!’ kom ik op een dag juichend thuis.
‘Hmm….’ Die toon ken ik maar al te goed. De toon die het midden houdt tussen ‘Als het aan mij ligt niet maar je moet het natuurlijk zelf weten, je hebt het al druk zat' en
‘Bespreek het maar met je moeder.’
Het lijkt een terzijde maar de vele ‘ongeëmancipeerde’ moeders van mijn generatie waren vaak drijvende krachten achter het gezinsleven en de ontwikkeling van de kinderen in dat systeem.
Vaders déden vooral stoer.
Bam. Mijn hoofd slaat op tilt en mijn hart maakt kortsluiting.
Ik blijf kalm en ik 'Hmm….' terug.
Ondertussen brult mijn hele wezen.
Dit is wat ik wil en niets maar dan ook niets gaat mij weerhouden. Try me.
Burgerlijke ongehoorzaamheid is af en toe bittere noodzaak om een paar stappen vooruit te komen in het leven. Misschien wel juist in een muzikantenleven.
Louis Armstrong zat willens en wetens vast bij Joe Oliver. Papa Joe voor ingewijden.
Het was zijn trompetheld maar misschien nog wel meer zijn surrogaatvader.
Hij werd verliefd op Lil Hardin, de pianiste van de band.
De band van Joe King Oliver.
De Koning van Jazz in de vroege jaren twintig en baas van alle mooie gigs in New Orleans en later Chicago. Straatslim als ze was zag Lil Louis' potentie.
Dus toen hij met haar wilde trouwen sprak ze wijs ‘Alles leuk en aardig maar ik wil een echtgenoot die eerste trompet speelt. Je kunt kiezen.
Of Papa Joe eruit of ik eruit.’
Louis koos eieren voor zijn geld en een paar maanden later maakten ze historische opnamen die tot op de dag van vandaag wereldwijd gezien worden als het officiële begin van de jazz.
The Hot Five & Hot Seven Recordings.
Dat had die Lil goed gezien.
Het huwelijk duurde kort maar de steen in de rivier was verlegd.
Toen Louis vijftig jaar later overleed, viel Lil na drie maanden stijfdood van haar pianokruk tijdens een concert. Het betrof een ode aan leven en werk van Louis Armstrong. Háár Louis Armstrong.
‘Weet je wat het is,‘ zegt mijn vader een paar jaar later uit het niets.
‘Oudere muzikanten maken hun zinnen vaak mooier af.’
‘Pfff… echt Pa? Wat weet jij er nou van?’
Ik ben hier de musicus. Dat dat even duidelijk is.
De kleine vadermoord zoals die zich in ieders zonenleven talloze keren voordoet.
Later leer je dat mensen soms dingen weten.
Net zoals je zelf soms ook dingen weet. Zomaar.
Mensen weten nu eenmaal dingen. Zelfs vaders.
Miles werd op het dieptepunt van zijn heroïneverslaving door zijn vader van straat geplukt en opgesloten in een boerenschuur. Drie weken later was ‘ie clean.
Louis leerde de fijne kneepjes van het vak juist omdat er een vader ontbrak.
Pops begreep de kracht van de underdog. The American Nightmare zoals hij het noemde. Benny Goodman idem dito. Die studeerde zich suf omdat zijn vader omkwam bij een tragisch auto-ongeluk waarop de latere King of Swing kostwinner werd van het straatarme Joodse immigrantengezin.
Goodman was zeventien.
Trompettist en componist Terence Blanchard schrijft jazzopera's omdat zijn vader fervent amateurtenor was. Listen son, now that’s some real music! Kleine Terence zoog alles op als een spons. En dan werden er ook nog hele volksstammen tegen wil en dank door vaders grootgebracht with the belt. Slaag met de riem.
Als historische normaliteit ontleend aan een bijna vierhonderdjarig fundament van geweld en onderdrukking. Ook meestertrompettist Wynton Marsalis mag zijn vader graag te pas en te onpas citeren.
Son, those who play for applause it’s all they are gonna get. Of zonder fluwelen handschoen The circus is over there na weer een solo vol circular breathing en andere kunstjes. Vaders weten dingen. Bovendien geven eeuwenoude familielijnen en patronen bodem en waarachtigheid aan de muziek.
Ik speel al meer dan een half mensenleven met dezelfde drummer. Wij zaten bij elkaar in de klas op het conservatorium. Op de allereerste dag keken we elkaar eens diep in de ogen, om te vervolgen na een intense stilte met 'Zullen we anders een bandje beginnen?’. De rest is geschiedenis. Ruim dertig jaar later toeren we nog immer over de aardkloot. Bij nacht en ontij en door weer en wind. Twee arbeidersjongens gevallen in een ketel Jazztoverdrank. Zijn vader, zelf ook drummer, had wanden vol zelf opgenomen videobanden in hun kleine rijtjeshuis. Ver voor het digitale tijdperk. Een grotere rijkdom konden we ons niet voorstellen.
Als kleine kinderen zaten we dagenlang gekluisterd aan tapes van Freddie Hubbard, Oscar Peterson, Clark Terry. Eigenlijk kreeg ik een totaal nieuwe opvoeding maar dit keer via een zelf gevonden route.
Diezelfde Pa heeft ook de eerste officiële bandfoto gemaakt van onze eerste groep. Onze eerste echte band nadat een voorloper een zachte dood was gestorven. Niet dat we een wetenschappelijke analyse hadden maar we voelden ons onbegrepen nadat we, na een intense drums-trompet solo verschrikt en met rood omrande ogen werden aangekeken door de rest van het ensemble. ‘Oei, is dit wat jullie willen?’
‘Ja.’ Coming of age.
Een Quintet. Dat was toen in de mode. Quintet eigenwijs gespeld als Kwintet in een muzikaal klimaat dat verder van zelfverzonnen slang aan elkaar hing. Jarenlang leerde iedereen van enige betekenis in de jazz de nieuwe taal spreken en spelen op de Holland-Amerika Lijn. In de jaren vijftig en zestig de enige sluiproute voor gewone jongens om eens te gaan kijken in het nieuwe mekka van de Jazz, New York City. Tijdens de oversteek van de grote plas werd er avond aan avond urenlang opgetreden in de restaurants en bars op de luxe cruiseschepen van toen.
Trompettist Ack van Rooijen wist ooit beboplegende Fats Navarro te verleiden om samen buiten wat te roken tijdens zo’n bezoek. In 1948 op 52nd Street, The Place To Be voor iedere muzikant op dat moment.
Voor even bestaat er een jazzhemel op aarde. Charlie Parker, Coleman Hawkins, Miles Davis, Dizzy Gillespie.
Iedereen speelt in Swing Street in legendarische jazzclubs met obscure namen als Onyx, Downbeat Club en Three Deuces. Hey man, do you want a smoke? De piepjonge Ack en zijn broer Jerry hebben een slof prachtige verse filtersigaretten weten te bemachtigen.
No man, I don’t smoke that shit klinkt het teleurgesteld uit de mond van de beboplegende. Hij had iets veel sterkers verwacht van zijn jonge discipelen. In ieder geval op zijn minst wat Marihuana.
Fat Girl zoals zijn bijnaam tot zijn grote verdriet luidde (hij was dik en had een hoge stem) stierf in 1950
aan een mix van alcohol, heroïne en tuberculose. Theodore Navarro werd maar zesentwintig.
Op de foto staan de drummer en ik met jonge bekkies achter in de tuin van een rijtjeshuis in een volkswijk uit de jaren zestig. Op de achtergrond zie je een schutting van gevlochten hout. Nederland in de jaren tachtig.
We dragen hippe jasjes met daaronder smetteloze witte hemden en kleurige dassen. Precies zoals in de jazzfilm Mo’ better blues van Spike Lee.
‘Had je soms wat?’ Stoer en zelfverzekerd kijken we de lens in. Alsof we zojuist zijn teruggekeerd van zes maanden wereldtournee met Art Blakey & The Jazz Messengers in plaats van dat we met de hakken over de sloot zijn toegelaten tot het eerste jaar. Vanzelfsprekend doe ik zijn moeder een groot plezier door mee te eten na afloop van onze fotosessie in de achtertuin. De nu oudjes komen nog wel eens kijken bij een concert om ons vervolgens na afloop met een betraand gezicht te omhelzen. Ik vind het een mooi gegeven in ons vak, dat je elkaars vaders (en moeders) nog gekend hebt. Een voorrecht in een bestaan dat aan elkaar hangt van hectiek en vluchtigheid.
Look, there's one of the four fathers. De wonderbaarlijke saxofonist Zoot Sims als hij de vader van Stan Getz in het publiek ziet zitten. Stan en Zoot maakten deel uit van de fameuze Four Brothers, de saxofoonsectie van het orkest van Woody Herman.
‘Papa, ik heb nog eens goed nagedacht maar ik wil toelating doen op het Conservatorium.’
Ik ben twintig en heb zojuist een opleiding tot hotelier afgerond.
Ik heb een fatsoenlijk vak geleerd zoals het in mijn familie betaamt.
Zowel mijn vader als mijn moeder barst ter plekke in tranen uit.
Niet van vreugde. Integendeel. Ze zijn oprecht aangedaan door zoveel risico en roekeloosheid.
Shit.
Het is niet dat ze denken dat ik er niets van kan. Ik speel al jaren een paar keer per week en heb links en rechts al wat prijsjes gewonnen. Nee, het onzekere bestaan van een muzikant schrikt ze af. Never marry a musician.
Ramses Shaffy is een held totdat je dochter met een gebroken hart thuiskomt. Toch ben ik niet onder de indruk van hun verdriet ondanks dat het voorgoed in mijn geheugen gegrift staat.
Dit is van mij. Al is het mijn laatste daad in mijn tijd op deze planeet.
De ouders van Bix Beiderbecke hebben nooit één plaat beluisterd terwijl hij zijn korte leven lang zijn oeuvre sadomasochistisch op bleef sturen naar zijn ouderlijk huis in Davenport. Beiderbecke was in de jaren twintig de roomwitte evenknie van Louis Armstrong. Tegen de tijd dat hij overleed op zijn zevenentwintigste was de arme jongen goed voor twee flessen gin per dag.
Eenmaal op het conservatorium begin ik met een vliegende start en zitten mijn ouders steevast op de eerste rij. Eerst met een stok en later in een rolstoel, zie ik mijn vader opnieuw huilen. Nu van geluk.
Kijk, zelf weet je ook dingen.
Voordat de adoptie plaatsvindt verblijf ik eerst negen maanden in een weeshuis. Een kindertehuis. Eenzaam maar niet alleen. Net als bij bijvoorbeeld schrijvers of acteurs is een hiaat in de vroege levensjaren misschien ook voor een muzikant wel een levenslange bron van inspiratie. Authenticiteit en het vermogen in te kunnen tunen op ruimtes en gezelschappen zijn vaardigheden die in een rondreizend muzikantenleven uitstekend van pas komen. Weer anderen hebben juist de tragiek van een kolossaal aanwezige vader. Zo een die larger than life is en die zijn schaduw ver vooruit werpt. Niet zelden tot over het graf. De klassieke vadermoord, volgens de moderne psychologie een onmisbare schakel in persoonlijke groei, wordt dan een onmogelijke opgave.
Een berg kun je niet vermoorden.
Soms loopt het met een sisser af, maar even zo vaak zijn de schoenen te groot om te vullen. Hoe goed je ook bent. Wie heeft wel eens echt geluisterd naar de muziek van Frank Sinatra Jr.? Wie kent de voetbalvisie van Jordi Cruijff? Of het trompetspel van Miles Evans? Miles is de zoon van Miles Davis’ beste vriend Gil, maar omdat hij vernoemd is toch ook een beetje een kind van de Prince of Darkness. Een fatsoenlijke vadermoord ten behoeve van je eigen ontwikkeling is onbegonnen werk in dit geval.
Een enkele keer trekt de vader er zelf op voorhand de stekker al uit. De vader van Picasso hield het voor gezien zo gauw hij het talent van zijn zoon begon te beseffen. Pablo was twaalf.
Sammy Davis Jr. die net als Lester Young opgroeide in een rondreizend muzikaal gezinscircus, had zoveel talent dat hij zijn familie voorgoed verwees naar een plek in de schaduw van de muziekgeschiedenis.
Ravi Coltrane, de zoon van John en Alice is het ook gelukt. Die heeft als zoon van een mythe zelf een carrière opgebouwd. Met visie, een eigen geluid en eindeloos doorzettingsvermogen.
Misschien wordt het vanaf een bepaald punt ook wel weer makkelijker als de legende mythische proporties heeft maar fysiek tenminste overleden is. Dit in tegenstelling tot royalty. Daar geldt juist de afspraak dat kwaliteit geen rol speelt. Je zou ook kunnen zeggen dat in dit geval de vadermoord een volkomen geaccepteerd gegeven is. Als grondslag van het systeem. De Koning is dood en de opvolger is hoe dan ook de nieuwe Messias. Spreekvaardigheid? Niet nodig. Charisma? Overbodig. Het maakt allemaal geen barst uit.
Leve de koning! Goedkoop misschien, maar handig is het wel.
De allereerste leraar die mij iets bijbracht op jazzgebied was een trompettist uit de Haagse jazzscene.
Mijn moeder stapte in de lokale jazzclub in de Papestraat plompverloren op hem af om te vragen of hij haar zoon les kon geven. Ik was zeventien en kwam niet verder in het boerendorp waar ik opgroeide.
Hij moest even nadenken, maar het kon. Het kwam erop neer dat ik vijf fantastische middagen had waarin ik werd ingewijd in een heel andere wereld dan ik gewend was. Jongensboek en opvoeding in goede smaak ineen.
Een wereld van 78-toeren platen, gaatjesschoenen, oude Jaguars en sterke verhalen van een doorgewinterd musicus uit de school van drumlegende en regelaar Ted Easton. Inspirerende middagen met eindeloze meningen over de juiste timing of een goed geluid, welke band nu echt lekker samenspeelde, of hoe je moet fraseren. Mijn hele concept van timing is dáár geboren.
Louis, Django, Bix… De mazzel dat iemand je precies op het juiste moment leert wat onbetwist goed is en minstens net zo belangrijk, wat niet. Puur geluk natuurlijk al vergt het ook bereidheid en inzicht om toe te geven dat je er weliswaar een beetje, maar nog lang niet alles van snapt. Al die meesters brachten iets vaderlijks met zich mee en voorzagen tegelijkertijd de zoon in mij van een dieper fundament.
Ack van Rooijen was de laatste meester waarbij ik gezel was.
Mijn leraar op het conservatorium en een ander soort vader.
Meer een die je uitnodigde om te reflecteren op je eigen leven.
Een vader op afstand die je hielp om jezelf te leren zien, waardoor het contact intiemer was dan in de meeste vader-zoon relaties. Ack heeft zoveel leerlingen grootgebracht dat decennialang iedere trompettist
in West-Europa met gemak een kind van Ack genoemd kan worden, misschien versterkt door het feit dat hij en zijn vrouw in hun leven buiten de jazz kinderloos waren. Net als Pops, al had die wel een pleegzoon die hij een leven lang verzorgde nadat deze in New Orleans een klap op zijn hoofd had gekregen.
Inmiddels ben ik zelf vader van twee prachtige kinderen en misschien een handje vol leerlingen.
De meeste van mijn vaders zijn er niet meer en tegelijkertijd is de zoon in mij springlevend.
Maak je zinnen eens mooi af.
(Foto © Peter Putters)
Mooi om dit te lezen
Jack Zaal (E-mail ) - 07-06-’25 11:44
Leuk dat Michel zich die eerste lessen bij mij heeft herinnerd. Hij had overigens best mijn naam mogen noemen!
Hans Eekhoff (E-mail ) - 07-06-’25 12:44
Sterk en beeldend geschreven!
Ik wacht op je boek!
Mimi (E-mail ) - 23-06-’25 14:19
Ontroerend mooie verhalen Michael, en mooi te zien dat je nog steeds de Martin Committee hebt ????
Groet, Joop
Joop (E-mail ) - 30-06-’25 11:32