Een les in sprankelendheid van het Ray Anderson / Marty Ehrlich Quartet
CONCERTRECENSIE. Ray Anderson / Marty Ehrlich Quartet, Bimhuis Amsterdam, 19 juni 2009
beeld: Ger Koelemij
door: Mischa Andriessen
De trombone is wel het meest vocale instrument genoemd. Er zijn weliswaar ploerten die denken dat de trombone een koperen windkussen is; een boer- en burpmachine, maar spelers die het instrument echt beheersen, halen er een buitengewoon rijk assortiment klanken uit. Ray Anderson is zo’n speler.
Het nieuwe kwartet van Ray Anderson (m) en Marty Ehrlich (r) speelde vrijdag in Bimhuis. Bassist Brad Jones.
In dit nieuwe kwartet deelt hij de leidersrol met rietblazer Marty Ehrlich. Zowel op klarinet als op alt- en sopraansaxofoon heeft Ehrlich een opvallend zangerige toon. Zijn solo’s klinken als hardop geneuriede melodieën. Ehrlich en Anderson schrijven beide composities die vol bochten en kronkels zitten, maar toch nazingbaar zijn. Soms zijn het ook echte songs. Ehrlich heeft bijvoorbeeeld veel nummers gespeeld van pianiste/zangeres Robin Holcomp. Bij een vorig optreden in het Bimhuis zong hij er nog een, met zijn onvaste en daardoor ontroerende stem. Anderson zingt soms ook; bijvoorbeeld op zijn plaat “Head and tales.”
Er is een tweede overeenkomst. Ehrlich en Anderson zijn alle twee moeilijk plaatsbare musici die hun muziek voeden met voorbeelden uit zowel de vrije als de traditionele jazz. Dat is op zich niet opmerkelijk, maar de manier waarop ze dat doen, is dat wel. In de eerste plaats omdat zij zeer herkenbaar als zichzelf klinken. Daarnaast omdat het vooral hun vakmanschap is dat hen in staat stelt de genregrenzen te negeren. Ehrlich heeft veel geleerd van vernieuwers als Julius Hemphill en John Carter, maar hij heeft ook popmuziek gespeeld en hedendaags klassieke muziek gecomponeerd. Ook bij Anderson hoor je heel diverse invloeden terug; bebop, blues, brass bands en muziek uit het zuiden van de Verenigde Staten. Vanuit die basis brengen ze muziek die grenzen aftast en toch swingt.
Een derde overeenkomst is hun authenticiteit. Het zijn alle twee oorspronkelijke muzikanten, wars van modes. Ze zijn volkomen zichzelf op het podium. Ehrlich met zijn danspasjes en enthousiaste handgebaren. Anderson met die manier van spelen die heel zijn fysiek aanspreekt. Geen showman, wel een rasperformer.
In 1979 speelden ze voor het eerst samen, bij Anthony Braxton. Nu leiden ze dit kwartet waarvoor ze twee ideale kompanen hebben weten te strikken. Brad Jones is een bassist met een relaxte speelstijl. Hij oogt nonchalant, maar speelt to the point en zeker niet slordig. Hij heeft bovendien een aangenaam diepe toon en zijn solo’s zijn melodieuze miniatuurverhalen. Drummer Matt Wilson speelt als een geestdriftig kind; altijd op zoek naar nieuwe geluiden en grappige effecten. In die zin is hij een geestverwant van Han Bennink met wie hij ook zijn feilloze swing deelt. Een paar tikken op de rand van de snare of de hi-hat en je voelt je voet meetappen.
Marty Ehrlich en slagwerker Matt Wilson
In twee sets van elk goed een uur speelden de vier afwisselend composities van Anderson en Ehrlich. Daarbij kwam een spannend contrast naar voren. Andersons nummers hebben titels als “Lips and grids.” Ze refereren vaak aan eten en drinken en benadrukken daarmee zijn aardse kant en zijn droge humor. Ehrlich is zweveriger. Componeert een suite over vrede. Hij is ook emotioneler, hetgeen onder meer naar voren kwam in een meeslepende ode aan de overleden violist Leroy Jenkins.
Zo complementeren ze elkaar en houden ze elkaar prachtig in balans. Het resultaat is schwungvolle muziek, rijk aan pakkende melodieën, verrassende klanken. Opzwepend én diepgravend. Het ziet er heel vanzelfsprekend uit en zo klinkt het ook.
In een aankondiging zeiden Ehrlich en Anderson dit kwartet te zijn begonnen ter verlichting van hun slopende baan als docent van weinig fantasievolle studenten. ‘We had to play,’ zei Ehrlich. ‘To hear the truth,’ vulde Anderson hem aan. In die zin was dit heerlijke concert ook een les. Een les in sprankelendheid.