Jazzjournalistiek
COLUMN
door: Rinus van der Heijden
Wat moet je weten als jazzrecensent? Moet een jazzjournalist een bepaalde vorm van muzikaliteit bezitten? Moet een jazzjournalist aan bepaalde eisen voldoen? Maakt het voor een musicus uit wat er over hem wordt geschreven? Hoe internationaal georiënteerd is de jazzjournalistiek? Wat is de rol van internet als er over jazz wordt geschreven?
Een greep uit de vragen die aan de orde kwamen tijdens een panelgesprek over de betekenis van de jazzjournalistiek voor de publiekswaardering en de ontwikkeling van de jazz. Het gesprek vond woensdag 16 september plaats in het gebouw van Muziekcentrum Nederland in Amsterdam. In het panel zaten de jazzjournalisten Bert Vuijsje en Amanda Kuyper en de musici Tony Overwater en Niels Brouwer. Kritische en ter zake doende vragen werden namens Muziekcentrum Nederland gesteld door Everard van der Marck.
En het resultaat van zo’n middag mijmeren? Daarover zou je opnieuw een panelgesprek kunnen beleggen, want wat opviel was dat zaken die zich de afgelopen jaren als vanzelf ontwikkelden, niet of nauwelijks tot de panelleden zijn doorgedrongen. Met als verrassendste conclusie, dat praktisch iedereen nog gelooft in de kracht van gedrukte media en daarmee de invloed van internet zwaar onderschat.
Het is de meeste panelleden kennelijk ontgaan dat kranten nieuwe blikken hebben ontwikkeld op hun kunstredacties. Een beetje verongelijkt werd er gesteld dat dagbladen wel wat meer aandacht aan jazz mochten besteden. Tony Overwater constateerde in volstrekte onschuld, dat het daar met name bij regionale kranten aan schort. Hij is kennelijk onwetend van het feit dat met name die regionale kranten kunst vrijwel aan de kant hebben geschoven. In Brabant en Limburg is geen krant meer, die nog over een eigen kunstredactie beschikt. Door de grootscheepse fusieverbonden in het vorige decennium, wordt liever geput uit een centrale bron en juist die bron lijkt praktisch opgedroogd als het om kunstverslaggeving gaat.
De opkomst van weblogs is ook al zo’n punt waarvan het panel de overweldigende kracht niet lijkt te (willen) zien. Er werd slechts enigszins schamper gesteld dat iedereen zo’n weblog kan beginnen en het met de deskundigheid van de schrijvers slecht is gesteld. Of dat in gedrukte media niet het geval zou zijn. Het schrijnende gebrek aan kennis doet zich juist dáár het sterkst voor. Toegegeven, er zijn weblogs waar het met journalistieke normen slecht is gesteld, maar voor het grootste deel van de weblogs geldt dat zij worden samengesteld met liefde voor en kennis van de muziek. In een enkel geval loopt taalbeheersing wel eens achter, maar zeker niet meer dan bij de gedrukte media.
Het zijn ook juist die weblogs, die jazz in de breedste zin propageren. Oud-journalist Bert Vuijsje mocht tijdens de panelbijeenkomst dan wel stellen, dat hij ‘in zijn tijd’ vooral achter premières aanging, ‘al waren die in Emmen, Drachten of Leeuwarden’, jazzclubs in pakweg Tilburg, Eindhoven of Den Bosch mochten hem in zijn lange carrière nimmer verwelkomen. Juist bij landelijke dagbladen worden activiteiten die buiten de Randstad zijn georganiseerd, schromelijk verwaarloosd. Zo was het en zo is het nog altijd. Jammer alleen dat de vertegenwoordigers van die kranten in hun hoogmoed niet zien dat daar een even rijke markt ligt én zich ontwikkelt als in hun zo ommuurde achtertuin.
Senior Bert Vuijsje werd jarenlang gezien als de jazzpaus van Nederland. Terecht, want hij beschikt over een enorme kennis over deze muzieksoort. Dat benadrukte ook junior Amanda Kuyper, die eraan toevoegde dat zij die kennis niet in huis heeft. Zij wil jazz vooral beschrijven vanuit haar passie, om zo mensen kennis te laten maken met deze muziek. Dat kan. Maar onvermijdelijk kwam daarbij later tijdens de bijeenkomst de vraag bovendrijven of jazzrecensenten over kennis moeten beschikken. Vreemd genoeg werd daar wisselend over gedacht. Niels Brouwer stelde het wel heel extreem: voor hem hoefde het niet zo. Áls er maar over hem werd geschreven, ongeacht hoe.
Tony Overwater nuanceerde zijn collega: diepte in interviews bijvoorbeeld vond hij wel belangrijk. Want als je geïnteresseerd bent in een bepaalde cd, dan wil je meer weten over wat erachter zit. Dan moet daar met kennis tijdens het gesprek met de musicus en later achter de computer over gesproken en geschreven worden.
Zo werd ook geopperd, dat een jazzjournalist tegenwoordig ook weet moet hebben van wereld- en klassieke muziek, omdat deze muziekstijlen zich steeds vaker verstrengelen met jazz. Dat klopt natuurlijk, maar zou het dan ook niet normaal zijn, dat een jazzjournalist op zijn minst een grondige kennis bezit van de geschiedenis van de jazz, de basis van zijn schrijverij? Dat hij verbanden kan leggen tussen wat jonge musici op dit moment uitvoeren en wat hun voorgangers in het verleden deden? Dan zou op zijn minst het najagen van allerlei hypes achterwege kunnen blijven, omdat de meeste hypes ooit eerder zijn geboren uit serieuze pogingen tot vernieuwing.
Als een jazzjournalist weet heeft van de geschiedenis van de jazz, dan zouden lezers bespaard blijven van hallelujaverhalen over zeepbellen als Jamie Cullum en Norah Jones, die niets anders doen dan platgetreden paden bewandelen om daar hun zakken mee te vullen. Overslaan en uitzien naar wat er werkelijk toe doet, dat zou het adagium van de jazzjournalist moeten zijn. Maar bij gebrek aan voorkennis is dat een bijna onmogelijke opgave.
Als Amanda Kuyper stelt dat zij in haar krant per maand slechts ruimte krijgt voor het bespreken van drie cd’s, dan is het duidelijk dat hoop stellen op papieren media als dag- en weekbladen en zelfs gespecialiseerde tijdschriften, is als het trekken aan een dood paard. De jazzjournalistiek moet ervan doordrongen worden dat internet – en dus webmagazines als dit Jazzenzo – de taak van de oude nieuwsdragers heeft overgenomen. Dat hier de echte ontwikkelingen worden geschetst, niet gehinderd door de graaizucht van een uitgever en hoofdredacteur. Wel met kennis van zaken en actuele mogelijkheden, waar zelfs prominente kranten uit het verleden slechts van zouden hebben kunnen dromen. En dit alles in een nimmer eindigende stroom van signalering, bespreking, discussie, beoordeling, diversiteit, kansen geven en wat al niet meer. De mogelijkheden zijn immers onuitputtelijk.
Wellicht dat Muziekcentrum Nederland dát bij een eventuele vervolgbijeenkomst zou kunnen benadrukken en de oude paarden op stal laten.