Live-angst
COLUMN
door: Mischa Andriessen
Begin twintig was ik toen de kans zich voordeed om Grant Hart, drummer van de volgens mij legendarische band Hûsker Dû, live aan het werk te zien. Hart bleek een dik geworden man met ongewassen haar en een rare pet op zijn hoofd, maar hij speelde mooie liedjes op een akoestische gitaar. Denk ik. Doordat hij op een geïmproviseerd podium achter in Tivoli optrad, had namelijk bijna niemand in het publiek door dát hij speelde. Zij stonden met hun ruggen naar hem toe op de volgende band te wachten en overstemden met hun gesprekken Harts fragiele liedjes. Ineens had de voormalig drummer er genoeg van. Hij wierp zijn gitaar af en rende van het toneel. Niet lang daarna klonk het alarm van de nooduitgang.
Omstreeks dezelfde tijd zag ik een held in wording; Archie Shepp, wiens muziek ik kort daarvoor had ontdekt. Met mijn meisje van toen trok ik naar Haarlem waar Shepp een jubileum moest opluisteren. Daar stond hij. Het kwijl droop van zijn mondstuk, over zijn wangen en kin, naar zijn hals. De meeste tonen die hij op de sopraansax blies, waren vals. Na afloop sloop ik backstage. De kleedkamer was een ravage. Er hing een doordringende wietlucht. Een tiental joints lag op een klein tafeltje klaar om gerookt te worden. Shepp zat daar helemaal alleen. Wij wisselden kort wat woorden. Afgaande op de grijns op zijn gezicht wilde hij bij het afscheid mijn blonde lief iets onbetamelijks toevoegen, maar hij wist zich net op tijd te beheersen.
Naar concerten gaan, is het meest probate middel tegen afgoderij. Vrijwel iedereen wordt op het podium menselijk. Menigeen valt door de mand. Michael Blake die als een beginneling staat te schutteren en dan later toch de revanche. Live muziek is bizar spannend. 2007 wordt een bloedstollend jaar: Chris Potter, Trygve Seim, Hod O’Brien, Anthony Braxton, Evan Parker, Tomasz Stanko, Miquel Zenon, Jan Garbarek, Ornette Coleman, Chick Correa… Allemaal worden zij dit jaar aan de live-test onderworpen. Ik houd mijn hart vast, maar ik ga.

