‘Dag vrijheid’, zeggen de pianotrio’s
COLUMN
door: Rinus van der Heijden
De Belgische publicist, jazzkenner en musicus Willy Roggeman hield al in 1969 van krasse uitspraken. Van alle instrumenten die in de jazz worden gehanteerd, was de contrabas hem het dierbaarst. Niet alleen omdat het instrument de vorm, beweging en evenwicht van het menselijk lichaam benadert. Meer nog omdat het lijfelijke element wat betreft de klankvorming voor het zuiverste resultaat zorgt. “Onder meer de snaren en de boog hebben de contrabas met zijn enorme registeromvang tot een fascinerend laboratorium voor klankvorming herschapen”, zo stelt Roggeman.
Bij piano ligt dat heel anders. Tussen hand en snaren bevindt zich alle mechanische apparatuur van het instrument. Maar de hand die de muziek aanstuurt en de onderdelen die haar voortbrengen zijn er verantwoordelijk voor, dat de uiteindelijke klank ver verwijderd is van de ‘commanderende’ hand. Daardoor kan van verrijking en beïnvloeding van de klankwereld, zoals bij de contrabas, nauwelijks sprake zijn.
Het zijn mooie stellingen, als je namijmert over concerten van wat pianotrio’s, die je in korte tijd voorbij hebt zien komen. Zou het daaraan liggen, dat je diep in je binnenste tot de conclusie bent gekomen, dat pianotrio’s passé zijn binnen de jazz, een muziekstijl die het toch vaak van zoeken naar nieuwe vormen moet hebben. En daar is bij de meeste pianotrio’s met hun eenvormige klank en aanpak geen sprake van. Schoonheid en dan nog het liefst van de geconditioneerde soort, daar lusten ze het liefst pap van.
Op het festival Stranger than Paranoia, dat zich tussen kerst en nieuwjaar voor de veertiende keer in Tilburg afspeelde, werd die mening alleen maar versterkt. Over het Robert Rook Trio zullen we het maar niet hebben. Het Frank Woeste Trio speelde gedegen, technisch hoogstaande jazz, maar vrijwel zonder de emotie die de omschrijvingen ‘mooi’ of ‘indringend’ zou moeten overschrijden. Gunstige uitzondering was het trio van Michiel Braam, Wilbert de Joode en Michael Vatcher. De klankonderzoeken van pianist Braam zijn ongekend, zijn durf en kennis van andere stijlen dwingen het totaalgeluid nieuwe hoeken in.
Wat er nu zo tegen is op het concept van vrijwel alle pianotrio’s? Er heerst naamloze angst. Het ontbreken van zelfironie, ambivalente humor, uitdaging van het absurde door het absurde en een afhankelijke blik houden de muziek binnen decennia geleden vastgestelde kaders. Een vrije musicus wil voortdurend een schepper zijn en weigert toe te geven aan gewoontevorming. Daarvoor is een voortdurende rehabilitatie van zijn of haar intuïtie een vereiste. Bovendien moet geïmproviseerde muziek strikt perspectivistisch zijn: zij moet het einddoel vooraf nooit kennen. Allemaal factoren die met vrijheid van doen hebben. Die echter bij de meeste pianotrio’s ver te zoeken zijn.
Maar natuurlijk. Met het aanstippen van vrijheid binnen muziek kom je op gevaarlijk terrein. Milford Graves, in Amerika professor, voorvechter van de free jazz in de jaren zestig en slagwerker zegt het heel treffend: “In muziek is geen vrijheid, alleen waarheid.” De vrijheid waarop musici zich beroepen, is immers een emotionele vrijheid, geen muzikale. Het merendeel van wat in moderne jazz als nieuw en experimenteel wordt beschouwd, is in de klassieke muziek immers al zo lang als jazz bestaat, aanvaard.
Maar toch: al zou vrijheid in muziek een relatief begrip zijn, dan nog zouden pianisten binnen het trioconcept zich dat moeten aantrekken. Want zei Steve Lacy al niet eens: “Muziek is het resultaat van een ontmoeting van musici met de geest in ruimte en tijd.“ En om zover te komen heb je vrijheid nodig: in je geest en achter je instrument.

