Tyshawn Sorey laat publiek verbouwereerd achter
CONCERTRECENSIE. Tyshawn Sorey Quartet, Bimhuis, Amsterdam, 20 oktober 2010
beeld: Lennaart Raams
door: Tim Sprangers
Er zal niemand geweest zijn die de schouders ophaalde na het concert van het Tyshawn Sorey Quartet. Ook het vroegtijdig verlatende publiek liep met grote vraagtekens de zaal uit. In alles was de avond lichtelijk bizar.
John Escreet, Taylor Ho Bynum en de naamgever van het kwartet slagwerker Tyshawn Sorey in het Bimhuis.
Het begon al met de opkomst. Vanuit de zaal schuifelden blazers Taylor Ho Bynum en Aaron Stewart langzaam het podium op. Niet alleen het klankenspel tussen de twee, voornamelijk de verrassende akoestische beleving verwarde. Ook drummer Sorey bewoog zich richting podium. Hij zette een paar stappen, stond enkele seconden stil, liep verder en bevroor weer. Zijn gezichtsuitdrukking was typisch: grote ogen, gefronste wenkbrauwen, open mond.
Niet alleen door het schokkende lopen van Sorey duurde het een tijdje voordat hij achter zijn instrumenten kon plaatsnemen. Hij moest een behoorlijke omweg nemen. Een gigantisch arsenaal aan percussie en aanverwanten stond opgesteld tegen de beregende ruiten van het Bimhuis. Eenmaal achter de percussiemuur beroerde hij zijn instrumenten met katachtige bewegingen. Soms ook met een sprongetje of een pirouette. Hij gooide wat met drumstokken. De verbaasde blik continueerde zich overigens.
Zwaar
De muziek was zwaar. Degenen die de Amerikaanse drummer kennen van Steve Coleman of Steve Lehmann, zullen met hun oren hebben geklapperd. Zelden klonken de beestachtige ritmes, het geweld waarmee hij zich in andere groepen zo onderscheidt. Sorey bleek in zijn eigen groep een romanticus. Hij zocht naar geluiden, raakte geïnspireerd door bevreemdende conversaties tussen kornet en saxofoon, imiteerde met vibrafoon, verontruste met gongs en weigerde ook maar een keer langer dan drie seconde een vast ritme aan te houden.
Het concert was een grote ontdekkingstocht waarin houvast en spanningsbogen, afwezig bleven. Heel soms werd er een handvat geboden. Pianist John Escreet zorgde voor de meeste toegankelijkheid. Zoals een fijn repeterend thema’tje aan het eind van de eerste set. Dit volgde overigens op een demonisch, maar formidabel volumeklimmend gonglawaai.
‘Thank you for coming’ zei Sorey na de eerste onafgebroken vijf kwartier. Een buiging en weg waren ze. Het publiek keek om zich heen. Zou er een tweede deel komen? Niemand die het wist. Velen wachtten het antwoord niet af en haastten zich naar de uitgang, het was genoeg geweest.
Maar er volgde wel degelijk een tweede, veel kortere set. De warme aanslagen van de mallets denderden hakkelend voort. Het spugen, tetteren en brabbelen van Ho Bynum bleef zich voegen tussen de langere, zachte halen van Stewart. Er kwam niet veel nieuws, maar het bleef fascinerend, omdat kleine ogenblikken de muziek bepaalden en stuurden.
En toen. De blazers liepen na elkaar weg. Al musicerend liepen ze niet richting kleedkamer, maar naar waar het concert begon, het publiek. Humoristisch, zoals geregisseerde absurdheid heet. Pianist Escreet liep naar beneden. Sorey speelde nog enkele akkoorden op de piano en vluchtte ook de zaal in. Wat overbleef was ontsteltenis.