Ken McIntyre; een bescheiden genie
PORTRET
door: Mischa Andriessen
In zijn “Topologie der kunst” poneert criticus Boris Groys een even steekhoudende als verrassende stelling, namelijk dat het kunstenaarschap in principe tot falen gedoemd is, zo weinigen behalen er maar succes. Soms lijkt het dat jazzfans meer dan andere muziekliefhebbers van dit mislukken houden en vergeten helden te koesteren. Niettemin wordt het vergeetboek van de jazz bijna dagelijks aangevuld, al wordt er ook wel eens een naam uit geschrapt. Zo heeft bijvoorbeeld de connaisseurserie van Blue Note de afgelopen jaren zo nu en dan een miskende grootheid (voor even) weer bij het publiek bekend gemaakt.
Vergeten kent vele gronden. Niet altijd is het onterecht. Wie lukraak een cd uit de rekken pakt en opzet, zal niet zelden na een paar tellen de schijf weer uit de speler halen en er nooit meer naar omkijken. Er zijn ook praktische redenen; omdat een cd meer muziek kan bevatten, worden nu opnamen uitgebracht die nooit eerder zijn verschenen omdat zij niet op een lp pasten, soms duiken verloren gewaande opnamen na jaren ineens weer op. Er bestaat echter ook een vergeten dat zowel te begrijpen als onbegrijpelijk is.
Een van de eerste jazzplaten die ik ooit kocht, is van Ken McIntyre (1931 - 2001) al staat niet zijn naam maar die van Eric Dolphy groot op de hoes. Het is de lp “Looking Ahead” die samen met Mal Waldrons “The Quest” onder de titel “Fire Waltz” op Dolphy’s conto werd gezet. Net als Dolphy was McIntyre thuis op veel blaasinstrumenten. Op zijn platen voor roemruchte platenmaatschappijen als Blue Note en Prestige hield hij zich nog in, maar op zijn latere platen die uiteindelijk allemaal bij het Deense Steeple Chase op cd verschenen, speelt hij naast altsax, fluit en basklarinet ook zelden als solo-instrument gehoorde instrumenten als fagot en hobo. Behalve aan zijn instrumentarium en zijn composities besteedde McIntyre veel aandacht aan de begeleidende hoesteksten waarin hij soms omstandig uitlegt waarom hij op het laatste moment toch de fagot in plaats van de altsax gekozen heeft.
McIntyres stukken zijn gesloten universa, waarbinnen van alles gebeurt, maar dat meestal onderhuids. Zijn composities stoelen op verrassende soms wringende melodische en ritmische patronen die zelden te zeer op de voorgrond treden. Wie oppervlakkig luistert, ontgaat de nuance en daarmee alles wat deze muziek bijzonder maakt. Dat bijzondere is de bescheidenheid die uit de muziek spreekt, de aan elkaar evenredige angst te veel op te vallen als te gewoontjes te zijn. McIntyre schijnt als docent zeer geliefd te zijn geweest. Als je naar zijn werk luistert, kun je je dat levendig voorstellen; het is werk van een serieuze, aardige man, iemand die de tijd neemt het allemaal nog eens uit te leggen. Het is tegelijkertijd muziek van iemand die ongelofelijk eigenwijs is. Weinigen zullen na het horen van zijn op fagot of hobo gespeelde stukken uitroepen dat die instrumenten een prominentere plaats in de jazz moeten krijgen, omdat zij soms valsig klinken. Zelfs vergeleken bij de moeizame (maar mooie) pogingen van bijvoorbeeld Julius Watkins en Tom Varner om een moeilijk solo-instrument als de Franse hoorn meer krediet te geven, zijn McIntyres exercities soms regelrechte worstelingen met geluiden die hij niet in zijn greep krijgt. Toch zijn dat misschien wel de mooiste opnamen; ze getuigen van even veel volharding als muzikaliteit. Waarschijnlijk was McIntyre geobsedeerd door klankkleur en heeft hij zich daarom zoveel moeite getroost om zijn composities te vertolken op instrumenten die zich daar eigenlijk niet toe leenden maar wier geluid precies paste bij het geluid, de diepte van de klank, die hij in zijn hoofd had. Collega’s moeten dat herkend hebben, want ook op de platen die hij op kleinere labels uitbracht, wordt hij bijgestaan door gerenommeerde musici als Jaki Byard, Kenny Drew, en Reggie Workman..
Een beetje zweverig was hij misschien ook. McIntyre was een onvermoeibaar vernieuwer en begeesterd inspirator van heel veel muzikanten, even bescheiden als megalomaan. “Chasing the sun” de titel van een van zijn cds beschrijft enigszins de onmogelijke opdracht die McIntyre zichzelf gesteld had. Voor Makanda Ken McIntyre zoals hij zich vanaf de jaren 90 noemde, was het nooit genoeg, op zijn laatste cd “In the wind” heeft hij de alt- en basfluit, de bes- en altklarinet, tenor-, bariton- en sopraansax en Engelse hoorn aan zijn toch al omvangrijke instrumentarium toegevoegd. De plaat bevat composities voor blaaskwartetten en McIntyre speelde de hele cd in zijn eentje in. Makanka betekent in het Shona: “veel hoofden”.
Toen “Looking ahead” uitkwam, paste McIntyres muzikale opvattingen precies bij die van zijn vooruitstrevende tijdgenoten. Net als Dolphy was hij een vernieuwer die weigerde de verworvenheden van de traditie overboord te gooien. Hij was tegelijkertijd iemand die niet met de stroom van de tijd wenste mee te gaan. De avantgardejazz werd steeds wilder, maar McIntyre bleef met name in harmonie en klank geïnteresseerd. Zelfs op zijn meest onstuimige plaat “Chasing the sun” waarop hij door voormalig Archie Sheppdrummer Beaver Harris flink wordt opgejaagd, blijft McIntyre op zijn eigen wijze zoeken naar zijn eigen muziek. Muziek die steeds verder van de tijdgeest kwam af te staan. McIntyres ouders waren Jamaicaans en in McIntyres composities treedt dan ook de Caribische in plaats van de destijds modieuze Afrikaanse muzikale traditie op de voorgrond. In die zin is McIntyres oeuvre heel in de verte verwant aan Andrew Hill (die pas zeer recent hernieuwd in de belangstelling is komen te staan) en Henry Threadgill. McIntyre heeft wel meegespeeld op platen van onder meer Cecil Taylor, Carla Bley en Nat Adderly, maar uiteindelijk was hij voorbestemd om alleen zijn eigen stukken te spelen. Daardoor is hij bij het grote publiek ook nooit bekend geworden. Hij was “the best player you never heard off”, zoals een journalist ooit over hem schreef. Nooit gehoord en dus vergeten.
Ook ik vergeet de cd’s van Ken McIntyre soms, maar als ik ze weer in de cd-kast zie staan en opzet, ben ik elke keer weer verkocht. Alsof je dierbare herinneringen ophaalt aan een oude vriend die je vaker zou willen zien, maar vergeet te bellen.
Discografie:
- Stone Blues
- Looking Ahead (met o.a Eric Dolphy)
- Year of the iron sheep*
- Way Way Out* (o.a. Jaki Byard en Ron Carter)
- Hindsight (o.a. Kenny Drew)
- Home ( o.a. Jaki Byard en Reggie Workman)
- Open Horizon (o.a. Kenny Drew)
- Chasing the Sun (o.a. Beaver Harris)
- Introducing the vibrations
- A new beginning (o.a. Joanne Brackeen)
- In the Wind
* Samen opnieuw uitgebracht als Complete UA Sessions
- Ken McIntyre website
