Artikel geprint vanaf Jazzenzo.nl

Bennie Wallace brengt tijden van weleer tot leven

CONCERTRECENSIE. SJU Jazzpodium Utrecht, Bennie Wallace Trio, 27 september 2007
beeld: Thomas Huisman
door: Mischa Andriessen

Big tenor. Het klinkt als een geuzennaam uit lang vervlogen tijden. Het machtige, scheurende geluid, de ‘honk’ is en blijft voor velen het wezen van de jazz, ook al is dat in historisch opzicht eigenlijk onjuist. James Carter is zo’n big tenor, Jerry Bergonzi en ook de uit Tennessee afkomstige Bennie Wallace. Zijn aan het werk van Coleman Hawkins gewijde laatste cd “Disorder at the border” nam hij op met een nonet, maar tijdens zijn korte Nederlandse tournee trad hij gelukkig aan in de klassieke triobezetting. Gelukkig, want een toptenorist die het rijk alleen heeft, is een genot op zich.



Bennie Wallace Trio met Danton Boller op bas en drummer Alvin Queen afgelopen zaterdag in het SJU Jazzpodium - klik op foto 

Wallace’ faam als technisch bijzonder begaafd saxofonist zorgde er ook voor dat het Sju Jazzpodium eindelijk weer eens een publieksopkomst had die paste bij het niveau van de programmering. In de ambiance van een goed gevulde zaal komt Wallace’ op de traditie georiënteerde jazz meer tot leven. Wallace is geen vernieuwer, maar de tijdloze kwaliteit van zijn spel (hij klinkt zowel fris als gedateerd) geeft aan zijn muziek een prettig soort nostalgie mee. Tijden van weleer herleefden. Een enkeling vergat van de weeromstuit dat er in de zaal niet gerookt mocht worden en zo werd het Sju Jazzpodium  als vanzelf omgetoverd tot een ouderwetse jazzclub inclusief brekende bierglazen en verhitte discussies aan de bar.

Wallace en zijn medestanders Danton Boller op bas en drummer Alvin Queen, werkten ondertussen even vlug als vaardig twee gedegen sets af, waarin standards als “Little Willie Leaps” en “South of the border” de hoofdmoot vormden. In de uptempo nummers kreeg Wallace alle kans om zijn verbluffende snelheid te tonen en in de ballads etaleerde hij die prachtige, zwabberende manier van spelen waarin de invloed van bijvoorbeeld Ben Webster doorklinkt. Het zijn nummers die hij ongetwijfeld vele, vele keren heeft gespeeld, maar hij toch nu en dan een nieuwe ingang ontdekte. Allemaal waren ze knap gevonden, sommige bleken tergend mooi.

Boller en Queen zijn beide meer dan vakbekwaam en ze voelen elkaar bovendien goed aan. In die zin is dit een toptrio. Toch zijn er wel wat kanttekeningen te maken. De scheidslijn tussen vakbekwaam en plichtmatig bleek opnieuw flinterdun. Daarnaast was het tempo toch ook steeds een fractie aan de vlugge kant. Dat voorkomt inzakken, maar gaat uiteindelijk ten koste van de kracht. Zeker in de ballads had een meer slepende manier van spelen meer effect gehad. Waarschijnlijk trad daardoor tegen het einde van het optreden een gevoel van verzadiging op. Het trio van Bennie Wallace werkte als een stel professionals. Op de inzet was niets aan te merken en het spelniveau bleef opmerkelijk hoog. Aan de andere kant viel de groep wel erg vaak terug op geijkte patronen. Vooral de onderonsjes tussen Wallace en Queen werden somtijds behoorlijk uitgemolken.

Gemengde gevoelens dus. Het is altijd enerverend om iemand aan het werk te zien die zijn instrument op en top beheerst. Bijna automatisch roept dat vaak ook teleurstelling op, want hoe kan het dat zulke technische perfectie zo weinig ontroering oplevert? Wat dan weer de vraag oproept of het altijd noodzakelijk is om te worden geraakt? Het was bijvoorbeeld heel gezellig in het Sju Jazzpodium en dat is ook wat waard.   


© Jazzenzo 2010