Artikel geprint vanaf Jazzenzo.nl

Cecil Taylor verrast met lyrisch optreden

CONCERTRECENSIE. Cecil Taylor / Tony Oxley, Muziekgebouw aan het IJ,  Amsterdam, 24 september 2009
beeld: Thomas Huisman
door: Mischa Andriessen

‘Geheimtip’ stond er groot op het affiche. Goed bedoeld is het zeker en misschien is het ook nog altijd waar, maar het blijft cru dat de tachtigjarige Cecil Taylor - een van de grootste jazzhervormers en al op plaat gedebuteerd in 1956 – een outsider is die klaarblijkelijk introductie behoeft. Geheel zonder blaam is de pianist in dezen eigenlijk niet. Taylor is een van de meest compromisvermijdende muzikanten. Niet alleen in de jazz – sowieso.


  
Cecil Taylor was bij vlagen onnavolgbaar in Muziekgebouw aan het IJ waar hij een concert gaf met drummer Tony Oxley

Zijn plaatdebuut heet ‘Jazz advance’ dat nu geldt als een van zijn toegankelijker platen. Maar hoe ver zijn muziek destijds al af stond van wat gangbaar was, valt bijvoorbeeld te horen op de Franse compilatie ‘L’Histoire du Saxophone Jazz 1923-1956’ die de ontwikkeling van de jazzsax van 1923 tot 1956 in kaart brengt. Werkelijk niets op deze tien cd’s tellende verzamelaar klinkt als wat Taylor met Steve Lacy, Buell Neidlinger en Dennis Charles ten gehore brengt.

Daarna ontwikkelde hij meer en meer zijn eigen stijl waarvan met woeste energie voortgebrachte toonclusters het meest opvallende kenmerk zijn. Het wonderlijke van Taylors muziek is dat zij tegelijkertijd op twee niveaus werkt. Taylor ziet de piano als een percussieorkest en maakt daarmee muziek die zeer fysiek is en appelleert aan een oerkracht. Maar er zit ook een sterk cerebrale kant aan. Zijn muziek is kunstmuziek, misschien zelfs conceptueel van aard. Taylor raakt aan het idioom van hedendaags klassieke muziek, maar ook aan de oude stijl jazz; een stride-pianist als James P. Johnson bijvoorbeeld.

Hij heeft in heel uiteenlopende bezettingen gewerkt, maar een constante in zijn oeuvre zijn de piano-drum duo’s. Hij nam ze op met onder meer Max Roach, Han Bennink, Louis Moholo, Paul Lovens, Sunny Murray en natuurlijk Tony Oxley, door Taylor aangemerkt als een van zijn favorieten. Die voorliefde deelt niet iedereen en in het Muziekgebouw stak Oxleys tamelijk dorre geluid toch wel schril af tegen de rinkelende, ronde toon van Taylor.

Het concert begon niet al te hoopgevend met Oxley alleen op het podium waar hij een opname van een van Taylors gedichten moest illustreren. Het was een lang en niet erg spannend stuk. Toen Taylor eindelijk op het toneel verscheen – zonder dreads maar in een ouderwets flamboyante outfit- zette hij heel verrassend een lyrisch thema in. Het bleek een terugkerend patroon. De befaamde clusters waarbij de piano in een onweermachine verandert, waren er onverminderd krachtig, maar ze werden telkens afgewisseld met tedere, ingetogen passages.

  
Cecil Taylor en Tony Oxley in Muziekgebouw aan het IJ in Amsterdam

Zo werd de muziek toegankelijker. Voor de pauze leek ze echter ook een deel van haar overrompelende werking. De luisteraar werd niet onder de voet gelopen, hooguit werd hij bij momenten wakker geramd.

Na de pauze was het optreden meer in evenwicht. De geluidsbalans was beter waardoor de piano het niet aflegde tegen de drums. Helemaal geslaagd werd het samenspel niet – daarvoor leek Oxley’s bijdrage toch te weinig geïnspireerd – maar waar de muziek voor de onderbreking soms wel erg abstract had geklonken, kwam er in de tweede set meer leven in.

Taylor was bij vlagen onnavolgbaar. Zijn omschakeling en dynamiek blijven fenomenaal. In een fractie van een tel van hard en snel naar een kalme fluistertoon; technisch is hij zeker ook een hele grote. Zo verstrooid als Taylor overkomt (de bladmuziek bleef de hele tijd van de vleugel glijden, hij raakte zoek achter de gordijnen op weg naar de lift) zo trefzeker is zijn spel.

Opvallend was dat Taylor themaatjes in variaties liet terugkeren. Een compositorische rode draad die de muziek nog meer in de richting van klassiek trok, maar het concert ook hecht maakte. Misschien was het minder spontaan dan op voorhand gedacht en wellicht ook gewild, maar hoe meer het einde van de tweede set naderde, des te indrukwekkender werd het. Er waren als vermeld minpunten, maar die kunnen moeiteloos worden weggestreept tegen de prestatie jezelf op je tachtigste nog eens opnieuw uit te vinden en vriend en vijand te verrassen. Dat ‘geheimtip’ op de posters was dus nog niet zo slecht gezegd.     


© Jazzenzo 2010