De kilte van de dood COLUMN De dood zal de lijst met slachtoffers van de oorlog in Gaza genadeloos laten groeien. Die van de vliegtuigramp boven Oekraïne stokt, kan hooguit nog met een paar namen worden uitgebreid. Maar het zal niets meer veranderen aan de verslagenheid die Nederland in zijn greep heeft. De rouw om bijna tweehonderd landgenoten is algemeen, de verbijstering om hun heengaan is even groot als het ongeloof over hoe dit kon gebeuren. De waardigheid waarmee de overledenen naar hun land terugkeren is omgekeerd evenredig met de mensonterende omstandigheden waarin zij verkeerden, voordat hun lichamen in doodskisten werden neergelegd.
door: Rinus van der Heijden
Zeshonderdvijftig dode Palestijnen, vierduizend gewonden. Tweehonderdachtennegentig dode vliegtuigpassagiers, onder wie honderdvierennegentig Nederlanders. Zomaar. De dood werpt een zwart laken over een jaargetijde waarin het leven zou moeten bruisen en kolken.
De dood is de grootste bedreiging van het menselijk leven. Ieder mens leeft met de zekerheid dat de dood altijd zal winnen. Daar valt mee te leven, omdat de mens weet dat hij tussen geboorte en dood op deze planeet zijn plek moet zien te vinden. Hoewel niemand weet wanneer het zijn of haar tijd is om zich over te geven aan de dood, doet een mens er tijdens zijn verblijf op aarde alles aan om hem voor te blijven. Dat mag je het mysterie van leven en dood noemen.
De slachtoffers in Oekraïne en Gaza kregen de kans niet om de dood te bevechten. Zij werden allen prooi van de gruwel die oorlog heet. Hun dood is onbegijpelijk. De Nederlanders die zomaar uit de lucht werden geschoten door Russische rebellen, hebben hun vaderland verbijsterd achtergelaten. De dag van nationale rouw was een poging om hun afgenomen waardigheid terug te geven. Misschien doet de herdenking íets af aan het verdriet dat met name voor de nabestaanden, ondraaglijk is.
Feit is echter dat de dood van de ongeveer negenhonderdvijftig mensen hem nog onschendbaarder maakt. Begrip en berusting ervoor zijn nauwelijks op te brengen. Deze dood roept vragen op, waarop antwoorden niet mogelijk zijn.
De in 1979 overleden componist en contrabassist Charles Mingus schreef in 1939 een gedicht, dat even duister en ongrijpbaar is als zijn titel: ‘The Chill of Death’. Hij nam het in 1947 op bij Decca, maar de platenmaatschappij wilde het vanwege het avantgardistische karakter van tekst én muziek niet uitbrengen. Dat gebeurde pas vijfentwintig jaar later op het album ‘Let My Children Hear Music’. Mingus zelf declameert de tekst.
Charles Mingus heeft nooit een afdoende verklaring gegeven waarom hij als 17-jarige zo’n op het eerste gezicht ontoegankelijk en luguber gedicht schreef. Toen ‘Let My Children Hear Music’ uitkwam, bleek de plaat een lakmoesproef van symfonische muziek à la Richard Strauss. Op ‘The Chill of Death’ doet zij huiveringwekkend aan: atonale orkestpartijen wringen en botsen tegen elkaar, de zware, nasale stem van Charles Mingus komt rechtstreeks uit de onderwereld, de tekst is een voetreis naar de hel. Maar toch…
‘The Chill of Death’ neemt je bij de hand als je in deze dagen van treurnis voor de zoveelste maal probeert te begrijpen waarom zomaar negenhonderdvijftig mensen dood moesten. De muziek geeft geen antwoord, nauwelijks troost. Maar ze raakt heel diep het binnenste van degenen die achterblijven. Het binnenste dat misschien datgene is dat binnen religies ‘ziel’ wordt genoemd. ‘The Chill of Death’ is de belichaming, de muzikale uitdrukking van het einde van het leven. Het punt waarvan je zeker weet dat je het ooit bereikt, maar nooit waaróm.
Díe vraag heeft ook Mingus zich gesteld, het is de basis voor zijn ‘Chill of Death’. Zíjn vraag, zíjn muziek, zíjn woorden nemen smart niet weg, maar roepen nieuwe antwoorden op voor hen die ernaar willen luisteren. En er over willen nadenken. Om misschien een beetje te berusten.
The Chill of Death
The chill of death as she clutched my hand.
I knew she was coming so I stood like a man.
She drew up closer, close enough for me to look into her face, and then began to wonder,
"Haven't I seen you some other place?"
She beckoned for me to come closer as if to pay an old debt.
I knew what she wanted; it wasn't quite time yet.
She threw her arms about me as many women had done before.
I heard her whisper, "You'll never cheat me, never anymore."
Darkness and nothingness clouded my mind.
I began to realise death was nothing to fear but something sweet and kind.
I pinched to see if I was dreaming but failed to find bodily form.
I then began to realize death had worked her charm.
Taking myself of nothingness I chose a road to walk.
I noticed death's pleasantness with no one to stop me to talk.
I remembered stories of heaven as I envisioned the glory ahead.
Two roads lay waiting for me to choose one now that I was dead.
One road was dark; I could not see clearly such long stretched highway.
The other road was golden and glowing, and shined as bright as day.
I then remember stories of pearly gates, golden streets... or how... however those stories are told.
I knew I'd reach heaven on this highway.
If not, I'd have the gold.
I took one footstep feeling safe and acting bold.
Suddenly, I realised my mistake.
My chosen road turned black, bittery, and white cold.
No longer was it golden glory nor heaven that it's in.
White hot flames were blazing; I saw the devil with his grin.
I had taken but one footstep so I turned to hurry back.
But there a sound more waited, not a door, nor a crack
Finally, coming to my senses, I walked on to my hell.
For long before death had called me, my end was planned.
Planned, but well.
Charles Mingus - The Chill of Death
© Jazzenzo 2010