Don Byrons Ivey Divey Trio traditioneel verrassend CONCERTRECENSIE. Lantaren-Venster/JIR, Rotterdam, Don Byron’’s Ivey Divey Trio, 20 oktober 2007
beeld: Hans Reitzema
door: Mischa Andriessen
Don Byron kijkt terug om vooruit te komen. Hij baseert zich graag op vaak obscure voorgangers wier werk hij met zijn verrassende interpretaties als het ware herontdekt en zo twee vliegen in een klap slaat. Byron gaf op die manier bijvoorbeeld een eigen draai aan de soul van Junior Walker, de dolgedraaide klezmer van Mickey Katz en de minstens even prettig gestoorde muziek van Raymon Scott.
Ivey Divey Trio in Bimhuis: Edward Simon, Don Byron en John Betsch - klik op foto
Zijn Ivey Divey Trio waarmee hij al weer een paar jaar optreedt, is een eigenzinnige ode aan het basloze trio van Lester Young, Nat King Cole en Buddy Rich. Voor dat trio gebruikt hij steeds andere muzikanten. Jason Moran, George Colligan of Edward Simon op piano. Jack de Johnette, Billy Hart of John Betsch op drums. Het trio is wel eens uitgebreid met bassist Lonnie Plaxico, maar het ontbreken van de bas is juist een van de grote kwaliteiten van dit project. Het weglaten van de bas is als het weghalen van het vangnet. De traditioneel verbindende schakel is verdwenen. Er wordt nog meer empathie van de muzikanten verwacht. Het publiek is de grote winnaar, als het allemaal lukt, want de muziek wint hierdoor aanzienlijk aan spanning. Dat Byron bovendien niet vies is van ouderwets stevig swingen is een extra aanbeveling. Zijn verkenningen van nieuw terrein gaan gelukkig gepaard met een ouderwets schwungvolle beat.
In Lantaren-Venster trad Byron met Edward Simon en John Betsch. De laatste speelde jaren met Steve Lacy en is een ideale drummer voor deze opzet. Iemand gericht op vernieuwing én swing. Vergeleken bij Colligan en vooral Moran is Edward Simon een veel ingetogener pianist. Hij is minder explosief, maar zijn spel voegt een opmerkelijke lyrische kwaliteit toe aan deze groep die zeker de tragere stukken naar een hoger plan tillen.
Byron zelf is niet alleen een zeer expressieve speler, maar een intrigerende podiumpersoonlijkheid. Introvert, volledig opgaand in de muziek en daardoor, met niets doen dan spelen en luisteren, trekt hij de aandacht naar zich toe. Hij heeft het speelse en aangenaam onberekenbare van een kind. Een onhandig kind dat telkens weer per ongeluk zijn drinken omschopte, maar ook zichzelf en iedereen keer op keer verraste. Bijvoorbeeld met het aan de innovatieve hoogspringer Dick Fosbury opgedragen slotnummer “Fosbury Flop” waarin klassiek en jazz heel natuurlijk mengden, alsof het een étude van Herbie Nichols of Thelonionius Monk betrof. Even later in de toegift schakelt het trio dan over op een blues waarin een indrukwekkende klaagzang op klarinet werd afgewisseld met heerlijk smerig scheurend spel op de sax dat even goed uit hart en tenen kwam. Als Byron niet speelt, kijkt hij nergens heen, zo lijkt het. In zijn blik een bizarre mengeling van afwezigheid en concentratie, van ontroering en lol. Dan rolt ineens zijn tong uit zijn mond, zijn schouder schiet opzij, Byron gooit het hoofd in de nek, kreunt en lacht. Hij heeft zojuist weer iets geniaals bedacht.
© Jazzenzo 2010