Artikel geprint vanaf Jazzenzo.nl

Benjamin Herman over rookvrije jazz en zijn nieuwste CD ‘Campert’

INTERVIEW
door: Pedro Rademacher

 
KILOMETERS MAKEN IN DE KROEG






Benjamin Herman: “Daar gaat het om: dat je iets doet waar je je goed bij voelt. Een vorm van mediteren.” Foto © Sannah de Zwart


In Amsterdam waait een stormachtige wind. De harde wind geeft de stad een verrassend ander aanzicht en een verrassend geluid. Het drukke verkeer blijkt ineens geruisloos. Zelfs de anders zo knarsende en rinkelende trams glijden geluidloos over de rails. De stad wordt moeiteloos overstemd door het geloei van kale winterbomen, die zwiepen en knallen als zwepen. Binnen in het warme Americain schuiven we aan bij saxofonist Benjamin Herman (39). Herman is onberispelijk gekleed: een stijlvolle gentleman. Hij is de oprichter en leider van de alom bekende New Cool Collective en volgens velen de beste altsaxofonist van Nederland. Hij drinkt thee en koffie-verkeerd en praat over zijn nieuwe cd ‘Campert’, over de saxofoon, over het jaar waarin hij veertig wordt en over het jaar dat jazz rookvrij wordt. Een portret van een jazzkat.

Het begin
“Ik ben geboren in mei 1968 in Winchmore Hill, in de Noord-Londense wijk Enfield, samen met mijn ééneiïge tweelingbroer. Een gezin van vader, moeder en zes kinderen, ik was de jongste. De eerste acht jaar woonde ik in Londen.”

De ouders
“Mijn vader was een Engelsman, hij was psycho-analist en rabbijn. Mijn moeder was Nederlandse. Ze hebben elkaar leren kennen toen mijn moeder als au pair in Engeland ging werken. We verhuisden naar Nederland omdat mijn vader een baan kreeg bij het joods maatschappelijk werk in Amsterdam. Er waren en zijn hier heel veel mensen van wie de familie in de oorlog is omgebracht. Veel van die achtergeblevenen wilden hulp van een psychiater, die tevens rabbijn is. Mijn vader was gespecialiseerd in het rouwproces. Hij is nu 80 jaar en hij gaat nog regelmatig naar Auschwitz met hele groepen mensen. Dan gaan mensen mee die daar hun ouders, grootouders of andere familieleden hebben verloren. Mijn vader begeleidt ze daarbij. Hij helpt mensen om letterlijk hun leven door te komen. Mijn moeder gaf Nederlandse les aan buitenlanders. De sfeer thuis was goed. Het was een muzikaal gezin, iedereen speelde wel wat.”

Het drama
“We waren nog maar net in Nederland toen mijn 14-jarige zus door een rood stoplicht fietste en werd aangereden. Ze overleed aan de gevolgen. Ik was nog maar negen. Toen brak de pleuris uit. Hoe verwerk je zoiets? De één wil door met het leven, de ander kan niet door en dus groei je uit elkaar. Mijn ouders zijn uiteindelijk uit elkaar gegaan, mede als gevolg van dat ongeluk. Het was nogal een puinhoop. Mijn jeugd is overschaduwd door de dood van mijn zusje. Wat ik aan dat ongeluk heb overgehouden is het besef dat ik zoveel mogelijk probeer om alles uit het leven te halen. Want als ik straks de pijp uitga, wil ik wel iets achterlaten.”

Het drumstel
“In datzelfde jaar kreeg ik een drumstel, mijn eerste instrument. Dat was het begin van mijn muzikale loopbaan. Dat drumstel was een hoogtepunt in een hele nare periode: ik had iets om handen en kon de narigheid letterlijk eruit meppen.”

De puberteit
“Ik was gek op de Sex Pistols en The Clash. En toen kwam de skamuziek. The Skatalites, The Specials, dat soort dingen. Via die muziek kreeg ik aandacht voor de prominent aanwezige blaasinstrumenten. Plotseling had bijna elke band blazers.” 

De eerste saxofoon
“Vlak voor mijn dertiende verjaardag kreeg ik mijn eerste saxofoon. Dat had alles te maken met mijn liefde voor de ska en dankzij een leraar op de middelbare school die ooit zijn saxofoon mee de klas innam. Ik kreeg saxofoonles, maar studeerde nauwelijks. Totdat mijn moeder opeens zei: ‘Weet je wat: we gaan je saxofoon maar verkopen’. Ik dacht: laat ik dan in elk geval deze ene week eens extra mijn best doen en goed studeren. Toen merkte ik dat ik in één week heel erg was vooruit gegaan.”

Verlegen
“Op mijn 14de begon ik echt te studeren, tussen de drie en de zes uur per dag. En dat heb ik vier tot vijf jaar vol gehouden. Gewoon thuis op mijn kamer. Dat had ook van alles te maken met mijn sociale situatie. Ik was een verlegen puber. Als puber zit je toch al niet zo lekker in je vel. Daarom vond ik het prettig om me terug te trekken op mijn kamer om urenlang te studeren. Dan had ik toch het gevoel dat ik iets nuttigs deed. Mensen om me heen werden er eerder gek van dan dat ze me stimuleerden. ’s Ochtends om 11.00 uur begon ik aan mijn lange noten en mijn tweelingbroer zat in de kamer ernaast en werd er knettergek van… Soms zeiden mensen tegen me: je moet ook af en toe eens niet studeren.”

Conservatorium
“Best wel moeilijk in het begin. Dan ontmoet je heel veel mensen die allemaal getalenteerd zijn en ben je ineens niet meer de lokale held. Dat ben je ineens één van de velen. Dat is het nadeel van opgroeien in een omgeving waarin heel veel mensen tegen je zeggen dat je goed bent. Op een gegeven moment denk je dat je er al bent. De eerste drie jaar op het conservatorium leerde ik bijna alles wat ik moest leren: verbindingen, akkoordenopbouw, progressies. Vóór het conservatorium zat ik alles uit boeken te leren. Op het conservatorium werd ik met de neus op de feiten gedrukt. Toen heb ik pas echt leren studeren. Ik was toen al een enorme fan van Charlie Parker, John Coltrane en Sonny Rollins.”

Studieboeken
“Tegenwoordig zeg ik tegen jonge muzikanten: Gooi die studieboeken weg. Luister naar je oren. Je moet je oren leren gebruiken als je muziek speelt. Je kunt het niet uit boeken leren. Oké: je moet de theorie kennen, maar je kunt jazz niet uit boeken leren. Je moet leren luisteren. Je moet leren intoneren en reageren op dingen om je heen. En dat doe je niet als je alleen maar droge oefeningen doet uit je boek. Iedereen zat in die tijd te zeuren dat conservatoria zo slecht waren, maar voor mij waren ze juist heel goed. Als ik daar niet op had gezeten was ik mijn hele leven een lokale held gebleven.”

Optreden
“Tijdens het conservatorium was ik al veel aan het spelen. Spelen vond ik toen al heel vanzelfsprekend. We struinden gewoon de stad af om ergens te kunnen spelen en we vonden altijd wel wat. De informatie heb ik gekregen op school, maar ik heb leren spelen in de kroeg. Je kan niet goed worden door alleen maar in de kroeg te spelen. Dan mis je iets. Je moet wel weten wat je aan het doen bent en je liedjes leren.” 

Beleid
“Toen ik van het conservatorium afkwam kon je overal spelen. Dat is een heel groot verschil met nu. In Amsterdam kregen we destijds burgemeester Schelto Patijn. Toen kwamen er nieuwe horecawetten. Iedereen die last had van de muziek, mocht de politie bellen en dan werd de muziekvergunning van een kroeg zo ingetrokken. Dat heeft grote gevolgen gehad voor de muziekscene in Amsterdam. Plus: je kon ineens niet meer zwart uitbetaald worden. En dus hield bijna iedere uitbater ermee op. The party was over. Voor veel kroegbazen is livemuziek tegenwoordig veel te lastig. Die huren gewoon wat dj’s in. Zodoende verdwijnt de livemuziek.” 

De kroeg
“Spelen in een kroeg vind ik het leukste wat er is. Ik kan gewoon mijn gang gaan. Ik zie de kroeg als een soort fitnesscentrum: ik kan kilometers maken en aan mijn conditie werken. Als je mensen in een volle kroeg aan je kan binden, is dat een hele bijzondere kwaliteit. Ik weet hoe dat moet en ik kan het ook. Ik heb een heel repertoire opgebouwd van honderden stukken die ik gewoon kan meespelen of in kan zetten. Je kan in een kroeg niet doen wat je wel in een schouwburg doet: hele stille passages spelen of uitgebreide onderzoekingen doen naar de diepten van je ziel. Je moet gewoon spelen en zorgen dat je geluid aan het einde van de kroeg te horen is. Het moet swingen en het moet duidelijk zijn wat je doet. Je kan niet gaan neuzelen.” 

De schouwburg
“Lange tijd had ik het niet zo op schouwburgen. Jazzmuziek maken terwijl iedereen braaf op zijn stoel zit te gapen: dat voelt een beetje onnatuurlijk. Maar sinds ik samen met Jules Deelder een tournee heb gedaan langs schouwburgen merkte ik dat je daar ook lekker kunt keten. Nu vind ik theaters wel leuk. Inmiddels geloof ik in de woorden van Art Blakey: ‘Het maakt niet uit waar, als je maar aan het spelen bent’. En zo is het. Dan is alles goed, dan ben ik blij.” 

Remco Campert
“Ik werd vorig jaar gevraagd om muziek te maken bij een documentairefilm over Remco Campert. Aanvankelijk hadden we maar een kwartier aan muziek. Maar terwijl we bezig waren groeide dat verder uit en werden we steeds enthousiaster. Dus besloten we om er een cd van te maken.”

Jaren vijftig
“Ik moest mijn muziek een beetje in dienst stellen van de documentaire. We probeerden iets te vangen van de sfeer van de jaren vijftig. Dat is de tijd waarin Remco Campert als schrijver opbloeide. De sound van deze cd heeft een nostalgische klank. Anders dan op mijn andere cd’s, waarin ik altijd meteen met de deur in huis val, bouwen we het op deze cd wat rustiger op. Maar het is niet louter nostalgie. Er zitten weliswaar invloeden in van Coltrane en Miles Davis, maar ook dingen die ik heb geleerd van Han Bennink en van Misha Mengelberg, van hoe je muziek in elkaar kan laten kelderen en dat je al improviserend toch een afgerond liedje kunt maken.”

Componeren
“Ik schrijf niet alles uit. In dit geval ging ik uit van de gedichten van Remco, die vaak in stroken van drie zinnen geschreven zijn. Daardoor ben ik in driekwartsmaten gaan spelen, wat ik normaal gesproken niet veel doe. Met de kwarten als interval. Net zoals de documentaire langzaam opbouwt en tot ontlading komt, heb ik dat ook in de muziek willen leggen. Dat is goed gelukt en daarom ben ik er onwijs trots op. Deze cd is een eenheid, een hecht verhaal.”

Poëzie
“Ik kende Camperts poëzie aanvankelijk niet goed. Inmiddels ken ik zijn gedichten beter. Veel van zijn gedichten zijn waanzinnig mooi. Ik wou dat ik die gedichten gelezen had toen ik nog jong was. Ik las vroeger veel van de Beat-poets: Jack Kerouac, Allen Ginsberg, William Burroughs. Dat is zó jazz. Maar toen wist ik nog niet dat Remco iets soortgelijks deed. Ik ben geen poëziekenner. Twee jaar geleden las ik voor het eerst de gedichten van Dylan Thomas. Echt een virtuoos. Hij doet met taal wat ik met muziek doe. Uit elkaar trekken, alles uit z’n verband rukken om het uiteindelijk toch weer samen te laten komen. Waanzinnig.” 

Verkoop
“De cd krijgt goede recensies, terwijl de verkoop maar mondjesmaat is. Je weet dat poëzie het minst populaire genre is in de literatuur, terwijl jazz allesbehalve het meest populaire genre is in de muziek. Dus de combinatie van die twee… Tja. Waar dat aan ligt weet ik niet. Ik heb een heel duidelijk beeld van wat ik goed vind, wat ik cool vind om te doen. Dat ik desondanks niet grandioos veel verkoop, jammer dan. Ik kan dat moeilijk allemaal gaan veranderen. Ik wil datgene doen wat in mijn hoofd zit. Ik hoor altijd muziek in mijn hoofd. Ik hoor nooit woorden, ik schrijf ook nooit wat. Ik schrijf alleen muziek.”

De muziekindustrie
“We leven in barre tijden: we kopen bijna geen muziek meer, we downloaden muziek. Het is niet anders. Ik heb mazzel gehad, de laatste tijd. Getoerd met Paul Weller, dat leverde wel wat op. Ik heb pas de Boy Edgarprijs gekregen van 12.000 euro. Daardoor kon ik mijn eigen label starten en precies doen waar ik zin in heb. Letterlijk fuck you zeggen tegen dingen en mensen waar ik geen zin meer in had. Daardoor kon ik ‘tot ziens’ zeggen tegen Challenge, mijn voormalige platenbaas. Ik werk me het schompus. Ik ben er elke dag mee bezig. Ik heb geen moeite om rond te komen. Al mijn platen zijn tegenwoordig zelf bekostigd.”

De toekomst
“Ik heb zoveel ideeën dat ik niet bang ben voor de toekomst. Ik geloof heilig in een hoge productiviteit. Gewoon dingen blijven maken. Nu ben ik bezig met iets heel anders. Het gaat een beetje de kant op van de rauwe funk.” 

Fysiek
“Als je elke dag studeert werk je aan jezelf. Je verbetert jezelf. Je kunt niet één keer in de week wat gaan trainen en vervolgens vijfduizend meter gaan rennen: dat lukt niet. Je kan niet even wat gas terugnemen, hele dagen niets doen om vervolgens vol gas te gaan spelen. Dat werkt niet. Je moet elke dag werken om in conditie te blijven.”

De top
“Het komt een paar keer per jaar voor dat je echt alles onder controle hebt. Daar doe je het uiteindelijk voor. Dat je aan het spelen bent en dat je gewoon kunt blijven doorspelen, net alsof je hoofd ineens vierdimensionaal is en alles ineens veel ruimer is dan het daarvoor was. De rest van de tijd heb je wel alles onder controle, als je studeert. Dan bereik je in elk geval een bepaald niveau en dan heb je de mazzel dat je een paar keer per jaar een topavond hebt. En al die andere avonden dat je niet bij dat toppunt komt moet je gewoon goed spelen. Dat is ook het mooie van muziek: dat het varieert. Je hebt technisch een bepaald punt bereikt en dan kun je allerlei kanten op. En dan heb je heel soms topavonden, maar heel soms ook dagen dat je denkt dat je de slechtste saxofonist van de wereld bent. Maar daar leer je weer mee leven.” 

Oren
“Ik speel op mijn oren. Ik speel op wat ik aan hoor komen. Een milliseconde voordat je speelt hoor ik die noten aankomen. Een combinatie van je innerlijke gehoor, met alle theorie die je hebt, met de kennis van het stuk wat je aan het spelen bent, met de geluiden om je heen, met de pianist waar je mee aan het spelen bent. Dat heeft allemaal invloed op wat je in je hoofd hoort. Soms heb je het gevoel dat het allemaal vanzelf gaat, dat het gewoon vloeit.”

New Cool Collective
“Dat is toch de band waar de meeste mensen mij mee associëren. Als je mazzel hebt mag je twee keer per jaar op de buis verschijnen om je ding te doen. Dan willen ze jazz met alles erop en eraan. Toeters en bellen: een big band. Met de New Cool Collective spelen we jazz voor een groot, breed publiek in grote zalen. Daar kun je niet met een klein jazzcombo aankomen.” 

2008
“Ja, ik word veertig. Net als voorheen heb ik nog steeds geen zin om voor iemand anders te werken. Voorheen kon ik het me soms niet veroorloven om ‘nee’ te zeggen tegen sommige dingen. Maar naarmate ik ouder word, word ik daar steeds strenger in. Dat de jazz dit jaar rookvrij wordt vind ik niet zo’n probleem. Zelf heb ik twintig jaar gerookt, maar nu niet meer. Nu rook ik alleen nog jazzsigaretten. In Engeland en Ierland is al langer een rookverbod. Daar stinkt het tegenwoordig naar bier en zweet. Vroeger werd alles geneutraliseerd door sigarettenrook.”

Lucht
“Mij maakt het niet zoveel uit of er gerookt wordt of niet. Ik sta op het podium echt niet te snakken naar lucht, daar ben je professional voor. Als je niet genoeg studeert, dán ga je snakken naar lucht. Dat is niet gezond. Als ik datgene wat ik doe mijn hele leven lang wil volhouden moet ik niet elke  dag bijna flauwvallen op het podium. Dat hou je niet vol.” 

Mediteren
“In de psychologie heet dat de flow: dat je zo in iets op kan gaan dat je de wereld om je heen even vergeet. De één heeft dat met schrijven, de ander met tekenen, ik heb dat met een saxofoon. Ik heb twee broers die allebei orthodox joods zijn; zij hebben dat met bidden. Daar gaat het om: dat je iets doet waar je je goed bij voelt. Een vorm van mediteren.” 

Het instrument
“Ik ben geen instrumentenfreak. Ik speel al vanaf mijn 21ste op dezelfde sax. Daar ben ik heel tevreden mee. Een instrument uit 1958, echt een heel goed ding.”

Muzikanten
“Mensen als Misha Mengelberg, Han Bennink en Paul Weller vertelden mij allemaal hetzelfde: doe datgene wat je in je hoofd hebt. Het is zo makkelijk om iets te gaan doen waar je eigenlijk niks mee hebt. Daar waak ik voor. Ik probeer vooral Europese dingen te doen. Ik ben nu op zoek naar een Europese identiteit, een Hollandse identiteit: wat is dat precies? Daar kom je al reizend achter. Als je in Afrika bent ga je vanzelf heel anders naar Nederlandse cultuur kijken. Mijn cd ‘Campert’ is daar een voortzetting van. Remco Campert is een wezenlijk onderdeel van onze cultuur. Hij is voor mij in mijn situatie net zo belangrijk als Charlie Parker.”


© Jazzenzo 2010