Verrassingen en teleurstellingen houden elkaar op tweede dag North Sea in evenwicht
NORTH SEA JAZZ 2009, recensie, Ahoy Rotterdam, zaterdag 11 juli
door: Mischa Andriessen
De uitverkochte zaterdag had geen Japanse jazz op het program staan, maar wel een serie concerten ter ere van het zeventigjarige Blue Note label. Het trio van pianist Aaron Parks opende die reeks. Net als Christian Scott, aan wiens volwassen sound hij overigens een belangrijke bijdrage leverde, is de net vijfentwintigjarige Parks al geruime tijd bezig.
Aaron Parks viel op bij Terence Blanchard, als pianist maar in niet mindere mate ook als componist. Inmiddels is Parks onder eigen naam bij Blue Note gedebuteerd met het lovend ontvangen 'Invisible cinema'. Een knappe plaat waarop Parks zeker voor een debutant opvallend beheerst klinkt. De virtuositeit, die hij beslist ook bezit, voert niet de boventoon. In plaats daarvan bouwt hij onder andere door het gebruik van repetitieve patronen een sfeer op die in de meest geslaagde stukken een soort tijdloosheid uitdrukt. Muziek als een levend perpetuum mobile. Meer dan een notenvreter is Parks een verstild romanticus.
Pianist Aaron Parks speelde werk van zijn bij Blue Note verschenen album Invisible Cinema. Foto © Thomas Huisman
In de eerste twee nummers op North Sea had hij die sfeer meteen te pakken. Uitgebalanceerde nieuwe stukken, waar achter de zachtmoedige melodieën bijna stiekem een stevige ritmische drive verstopt zat die door Matt Brewer (b) en Ted Poor (dr) geleidelijk aan boven water werd gebracht. Anders dan op 'Invisible Cinema' waar het hem is gelukt om die sfeer nagenoeg een hele cd lang vol te houden, brokkelde de spanning bij dit optreden vrij vlot af. 'Travelers' en 'Afterglow', beide van de cd, droegen die betovering nog wel in zich, maar toen het trio overschakelde op de standard 'You are everything' klonk de groep ineens alledaags en dat gold helaas nog sterker voor de volgende song.
Zegt het iets over de programmering of het publiek, of beide dat de Volga, een zaal die in andere jaren maar door weinig mensen werd gevonden, nu vaak flink vol zat. Of helemaal, zoals bij het Pascal Schumacher Quartet, waar een grote groep mensen voor een dichte deur bleef wachten in de hoop later toch nog een glimp van deze Belgische vibrafonist en zijn band met daarin onder meer Franz von Chossy te kunnen opvangen. Het leek alsof dit jaar meer mensen op avontuur gingen om zich bij gebrek aan grote namen te laten verrassen. Dat is fantastisch natuurlijk, maar daardoor waren de geheide uitwijkmogelijkheden van weleer nu soms geen alternatief als je besloot je plan te wijzigen.
Pascal Schumacher speelde met zijn kwartet in de bomvolle Volga zaal.
Foto © Eddy Westveer
In de Yenisei was nog wel plaats. Daar leverden vijf bands, waaronder het Nederlandse Blazin’ Quartet strijd, voor de EBU European Jazz Award, een tweejaarlijkse prijs die de laatste keer voor het Engelse Emperical was. Drie van de vijf acts waren pianotrio’s, zo ook het Duitse Pablo Held Trio. Zware, hoekige akkoorden met complexe ritmische structuren. Het leek aanvankelijk wat gezocht, maar Pablo Held (p) Robert Landfermann (b) en Jonas Burgwinkel (dr) wisten heel goed wat ze deden. Burgwinkel zou later uitgeroepen worden tot beste instrumentalist. Gaandeweg werd de muziek spannender, al bleef die wat cerebraal en lukte het niet helemaal om er vat op te krijgen. Dat is natuurlijk het grote nadeel van zomaar ergens binnen vallen. In elk geval kan veilig gesteld worden dat waar veel pianotrio’s als dertien in een dozijn klinken, dit niet voor het Pablo Held Trio geldt. Overigens won de groep niet. Het Noorse Albatrosh, een piano/sax duo werd door de jury onder leiding van Maria Schneider tot winnaar uitgeroepen.
O ja, Lee Konitz komt niet
De presentator in de volle Hudson bracht het droeve nieuws nogal droogjes als een van de huishoudelijke mededelingen: niet roken, er mag absoluut niet gefotografeerd worden en Lee Konitz is ziek. Een flinke streep door de rekening. Onbedoeld werd dit het derde pianotrioconcert op rij, maar vooral was de ontmoeting tussen Konitz en Mehldau, beide meesters in het herarrangeren van standards, op voorhand een van de trekpleisters van deze aflevering van North Sea. Wie zou Konitz net als recent met Minsarah, in staat zijn om uit te dagen en uitgedaagd te worden.
Goed, de line-up die overbleef was allesbehalve kinderachtig. Jorge Rossy is niet meer de vaste drummer van Brad Mehldau’s trio, maar hij kent de pianist nog altijd door en door. Charlie Haden is hoewel bezadigder dan in zijn jonge jaren nog altijd een belangrijke bassist. Mehldau moet nog veertig worden, maar hij is een ster met een grote schare fans. Een status die hij verdient heeft met zijn virtuoze behandeling van klassieke jazz- en popnummers. Bij hem lijkt het soms of zijn twee handen elkaar naar het leven staan, alsof hij van verschillende kanten iets ingefluisterd krijgt. Uiteenlopende patronen worden op een uitdagende manier door elkaar gevlochten. Dat vraagt behalve een geweldige techniek, een grote kennis van het songmateriaal en een intense concentratie.
In de ballads vond het drietal een sfeervolle lichtheid. Knap werk van Mehldau, mooie solo’s van Haden. Het trio speelde prima samen, maar leek niet van zins om het randje van de mogelijkheden op te zoeken. Misschien is die grens al bereikt, met name de mid-tempo stukken stonden bol van het harmonisch geweld en het valt niet mee daar een overtreffende trap van voor te stellen. Mehldau’s herscheppingen zijn technisch briljant, desondanks of misschien wel enigszins daardoor, zit er soms ook een afstandelijkheid in die het echt meegaan in de muziek moeilijk maakt.
De trio's van Avishai Cohen (l) en Kurt Rosenwinkel trokken veel publiek op North Sea. Foto's © Thomas Huisman
Trompettist Paolo Fresu. Foto © Eddy Westveer
Tijd voor blazers. Toch was het bij het Double Tenor Quintet van bassist Maria Pavone in eerste instantie niet de blazerssectie, maar pianist Peter Madsen die met zijn driftige notenclusters opviel. Pavone heeft de neiging om veel, soms net te veel ideeën in zijn composities te vlechten. Dat minpunt werd echter grotendeels weggewerkt door de welhaast wulpse groove die hij samen met drummer Gerald Cleaver tot stand bracht en natuurlijk de hoofdattractie van deze band, de twee tenoristen: Tony Malaby en Jimmy Greene. Twee uit de kluiten gewassen gasten met een sound die past bij hun postuur; ruig en robuust, maar met een tedere kern. Minder verfijnd dan Mehldau en Parks, maar zo schwungvol en krachtig dat je er flink van opkikkert.
“Doet hij nu Michael Jackson na?”
Fans verwachten bij John Zorn steevast het onverwachte, maar op een oude man die het optreden inluidde met een soort stroeve tapdans die wel wat van een ongelukkige moonwalk weg had, zullen weinigen hebben gerekend. Dat dansen en zingen is een van de handelsmerken van Milford Graves de legendarische freejazz drummer. Zijn grootste wapenfeit is echter dat hij vanaf begin jaren zestig een drumstijl ontwikkelde die met opvallend weinig lawaai heel veel energie afgaf. Met name op het ESP label zijn daar een paar overtuigende voorbeelden van te vinden. Inmiddels drumt de zevenenzestigjarige met beduidend meer oordeel, maar wat hij aan volume heeft toegevoegd, gaat niet ten koste van de vaart.
De muzikaal onberekenbare Artist in Residence John Zorn. Foto © Eddy Westveer
Graves startte het concert furieus. Na verloop van tijd viel Bill Laswell in met zijn typerende laconieke, wat rommelige stijl. Het leek of de twee meer hun eigen ding deden dan dat ze echt samen speelden, maar het paste wonderwel bij elkaar. Eigenlijk hetzelfde gold voor Zorn zelf en de als verrassing meegekomen Bill Frisell. Zorn zette in met een snerpende hoge noot, alsof hij even zijn signature wilde afgeven daarna etaleerde hij zijn veelzijdigheid door een even vlezige als gevoelvolle solo te spelen. Door de toevoeging van Frisell met zijn soms wringende, soms etherische klanken ontstond een ruig soort soundscape. Of was het hardcore ambient? Dronejazz? Een naam geven is moeilijker dan vaststellen dat het enerverend was, culminerend in een ongekende apotheose toen Zorn heel lang een weldadig overgeblazen toon vasthield. Blije gezichten in de zaal, blije gezichten op het podium; Zorn heeft zijn imago als lastpost danig schade berokkend.
Nieuwe stijl
Terwijl de jury van EBU European Jazz Award aan het beraadslagen was, mocht het Noorse In The Country degenen die op de uitslag wachtten, proberen te vermaken in de Yenisei. In The Country is ook een pianotrio, maar dan een nieuwe stijl met allerhande elektronica en effectapparatuur. De vergelijking met E.S.T. dringt zich snel op. De Noren zitten echter niet alleen dichter tegen de (indie)pop aan, wat zeggingskracht betreft leggen ze het toch tegen de Zweedse hervormers af. De effecten kunnen niet camoufleren dat de lieflijke liedjes tamelijk basaal zijn en als drummer Pål Hausken met veel inzet maar wel onvast gaat zingen, ook een beetje klef. Dankzij de nodige kwinkslagen en nu en dan een bruuske kentering weet het trio net aan de valkuil van voorspelbaarheid te ontsnappen, maar het verrassingseffect dat het eerste nummer nog had, ging vrij snel verloren.
'In The Country'-pianist Morten Qvenild. Foto © Eddy Westveer
De Blue Note avond die met Aaron Parks van start was gegaan, werd besloten door het Lionel Loueke Trio. De gitarist uit Benin begon net als Parks bij Terence Blanchard. Waar hij al snel door Herbie Hancock werd weggekaapt. Sindsdien is hij een ster en heet het trio Gilfemo dat hij al langer had met de Italiaanse bassist Massimo Biolcati en de Hongaarse drummer Ferenc Nemeth, naar hem. De muziek is door die naamswijziging niet veranderd. Nog altijd speelt het drietal een origineel mengsel van Afrikaanse muziek en naar fusion neigende jazz met als dominante smaak Loueke’s unieke gitaarspel. De andere twee muzikanten zijn minder smaakbepalend, maar ze zijn uitmuntend in hun vak en Biolcati maakte met zijn bassolo misschien wel de meeste indruk.
Het Lionel Loueke Trio maakt muziek met onnavolgbare overgangen en opmerkelijke ritmische en harmonische vondsten, maar ook muziek waarin de ideeën over elkaar heen buitelen, waardoor ze wat freakerig wordt. Bij Hancock en Blanchard werd Loueke’s niet aflatende ideeënstroom automatisch in toom gehouden. Nu kan hij ongestoord zijn gang gaan. Dat is een voor- én een nadeel.