North Sea Jazz volgens Cees Schrama
INTERVIEW
door: Mathijs van den Berg
“Het is heel belangrijk dat de oude garde jonge musici met hun optredens blijft inspireren.” Foto © Joke Schot.
Vlak voor het begin van de 43ste editie van het North Sea Jazz Festival spreek ik met Cees Schrama, die vanaf begin jaren zeventig bij het festival betrokken was als presentator, bestuurslid en lid van de programmacommissie. Vanwege gezondheidsproblemen kan hij er helaas niet meer bij zijn, maar hij laat – onder het genot van een goede sigaar - graag nog een keer zijn licht schijnen over het belangrijkste jazzfestival van Nederland en spreekt daarbij en passant over de stand van zaken in de hedendaagse jazz.
"In de praktijk was het vooral Ackets vrouw Jos
|
Cees Schrama (1936) had al een keer op North Sea Jazz gespeeld toen hij door oprichter Paul Acket werd gevraagd om te komen presenteren. In 1973 was Schrama als presentator begonnen bij het radioprogramma Sesjun, dat hij dertig jaar zou presenteren en een fameuze status zou krijgen. In de jaren tachtig nam hij als algemeen lid zitting in het bestuur, hoewel de bestuursleden weinig in de melk hadden te brokkelen. “Acket zei dat de anderen, secretaris, penningmeester, zich nergens druk over hoefden te maken, zij regelden alles”, vertelt Schrama, “wij moesten er alleen voor zorgen dat er zoveel mogelijk subsidie hun kant op kwam.” In de praktijk was het vooral Ackets vrouw Jos die de touwtjes in handen had, Acket zelf hield zich vooral bezig met de organisatie.
Met onder andere Hans Dulfer en Wouter Turkenburg maakte Cees Schrama deel uit van de programmacommissie. Hans Dulfer, een goede, levenslange vriend van Schrama, had een heel belangrijke inbreng. Acket wilde vooral grote Amerikaanse namen contracteren, maar begreep dat hij om een groot publiek te bereiken breder moest programmeren. Het idee ontstond naast ‘oude’ jazz als Ella Fitzgerald, Lucky Thompson en Benny Carter, jonge Nederlandse artiesten uit de avant-garde te laten optreden, zoals Willem Breuker. “Hans woonde in Amsterdam en kende de Amsterdamse jazzscene goed”, zegt Schrama. “Daarbij was hij goed van de tongriem gesneden; hij was bijvoorbeeld ook een zeer succesvol verkoper van Amerikaanse auto’s, die hij aan werkelijk iedereen sleet.” Hagenaar Fred Racké, die als woordvoerder bij North Sea Jazz betrokken was, riep dat er ook Haagse artiesten moesten komen en zo geschiedde.
"Het had wel al een geweldige sfeer, glaasje
|
In de grote zalen traden de grote namen op en in de kleine jonge Nederlandse artiesten. North Sea Jazz startte met zeven of acht podia, vertelt Schrama, en trok enkele duizenden toeschouwers. Het festival was niet uitverkocht zoals nu, hoewel veel kaarten tegenwoordig door ticketbureaus worden opgekocht. Mensen kochten een dagkaart en voor de PWA-zaal kreeg je stoelnummers. Het festivalgevoel, waarbij je zalen in en uit loopt en van meerdere artiesten ‘proeft’ moest nog groeien. “Het had wel al een geweldige sfeer”, zegt Schrama, “glaasje en asbakje onder de stoelen.” North Sea breidde steeds meer uit met de tent, de Statenhal en de Van Gogh-zaal. De laatste was curieus omdat een backstage ontbrak, waardoor artiesten als Shirley Horn en Betty Carter zich letterlijk door de rijen toeschouwers moesten wringen, waarbij ze wel luid werden toegejuicht. De uitbater van het Congres Centrum wilde aan deze situatie niets veranderen, omdat het maar om drie dagen ging en de zaal prima voldeed voor de vergaderingen en congressen die er doorgaans gehouden werden. Schrama begreep dit wel. Twee directiekamers werden later nog tot kleedkamers omgetoverd.
Met Acket en onderdirecteuren Theo van den Hoek en Paul Dankmeyer bezocht Schrama regelmatig Amerika om artiesten te contracteren, onder andere in New York, Chicago en New Orleans. Deze reizen leverden vele smakelijke anekdotes op. Schrama vertelt dat ze in New Orleans in een taxi stapten en een adres opgaven, waarop de zwarte taxichauffeur weigerde hen daarheen te brengen: ‘too dangerous’. Toen ze aanhielden haalde hij zijn schouders op en bracht hij hen er na het uitroepen van ‘at your own risk’ toch naartoe. Het optreden van een Baptistenkoor in een ‘witte Sint-Pieter-achtige kerk’ maakte grote indruk op Schrama. De bijzondere gasten werden ook nog eens een voor een op luide toon aangekondigd: “Sio Vendenhuk, Sieieies Sjreemee!” Op North Sea Jazz hebben meerdere malen gospelkoren opgetreden. Ook was Schrama er getuige van dat Brad Mehldau als lid van de band van Joshua Redman op de bühne werd ontslagen omdat hij in plaats van een net pak een spijkerbroek en een T-shirtje droeg.
Op North Sea drongen al gauw populaire invloeden door. Dulfer was als directeur van Paradiso goed van alle laatste ontwikkelingen op de hoogte. Maar Schrama natuurlijk ook, die meespeelde met - toen nog - The Golden Earrings, actief was voor productiebedrijf Red Bullet en wiens studioband The Pressure Group de begeleiding verzorgde van onder meer Peter Koelewijn en Bonnie St.Claire. Casey and The Pressure Group bracht ook zelfstandig een aantal elpees uit, waarvan in 2014 als eerbetoon aan Cees Schrama nog een compilatie verscheen in de serie van ‘Dutch Rare Groove’ samengesteld door expert Sjeng Stokkink. “We wilden muziek maken in de traditie van Booker T. and the MG’s, vertelt Schrama, “opwekkende muziek die ook nog lekker swingt.”
"Mojo bepaalt de inhoud vooral zelf en sponsoren
|
“Het is belangrijk om als festival met de tijd mee te gaan, omdat je een nieuw publiek moet blijven trekken. Dat gebeurt nog steeds. In die zin is er inderdaad in al die jaren niets veranderd.” Op bestuurlijk niveau zat het nooit lekker. Jos Acket was een ware despoot die links en rechts mensen ontsloeg en de twee onderdirecteuren lagen voortdurend met elkaar overhoop. Er verdween veel geld. Toen hierover een rechtszaak dreigde, werd iedereen, dus ook Cees Schrama, ontslagen. Maar Acket was al ernstig ziek en overleed kort daarop. Toen het bedrijf aan Mojo Concerts was verkocht, nam directeur Leon Ramakers iedereen weer terug, zij het niet als bestuurslid. Hij adviseerde ze een goede verzekering af te sluiten om niet aansprakelijk te worden gesteld voor oude schulden. Jos Acket maakte Schrama jaren later nog excuus voor haar gedrag. “Ik heb haar toen maar een exemplaar van mijn boek gegeven dat net uit was (‘It don’t mean a thing’ uit 2007). Nee, ik heb er geen opdracht in geschreven”, zegt Schrama lachend.
We komen te spreken over het huidige North Sea Jazz. “Vroeger was het festival wel iets gemoedelijker dan tegenwoordig met al die food parks. Het is almaar groter geworden.” Mojo bepaalt de inhoud vooral zelf en sponsoren vragen om grote namen. Als ik hem vraag voor wiens komst hij zich speciaal heeft beijverd, zegt hij: “het Patricia Barber Trio. Ik had haar in Amerika horen optreden en was meteen onder de indruk. Wat een geweldige stem. Het wemelt van de pianospelende zangeressen, maar zij stak er echt bovenuit. Theo van den Hoek voorspelde, die wordt groter dan Diana Krall, dat geloofde ik nou weer niet. Wij hebben daar nog een fles wijn om verwed.” Verder noemt hij nog saxofonist Art Porter, die jong op tragische wijze om het leven kwam.
“De cultuur bij omroepen verander je niet. Het heeft geen zin je hierover op te winden.” |
Ik vraag hem wat hij vindt van de verruiming van het begrip jazz en de eeuwige discussie of iets wel of geen jazz is. Schrama vindt alle ontwikkelingen - die hij vanwege zijn slechte ogen vooral volgt via YouTube en het beluisteren van opgestuurde cd’s - prima, maar betreurt het dat de ‘oude jazz’ op North Sea hierdoor steeds meer gemarginaliseerd wordt. “Dat zie je aan de televisie-uitzendingen over het North Sea Jazz festival waarin geen aandacht wordt besteed aan de jazz, maar alleen aan soul en popmuziek.” Hij hoopt dat de grote namen uit de jazz geprogrammeerd blijven en dat North Sea ‘the heritage’ in ere houdt. “Het is heel belangrijk dat de oude garde jonge musici met hun optredens blijft inspireren.”
Ondanks bezuinigingen op cultuur blijft Schrama hoopvol over de toekomst van de jazz. “Vooral door de enorme hoeveelheid jongeren die op de conservatoria jazz studeert. Er wordt hier weer veel aandacht besteed aan improvisatie en er zijn ontzettend veel big bands waar je goed leert spelen, waarna je zelf weer verder kunt.” Hij ziet ook dat heel veel jonge jazzmusici zelf componeren en vindt dat een interessante ontwikkeling. Over de bezuinigingen zegt hij: “De cultuur bij omroepen verander je niet. Het heeft geen zin je hierover op te winden.” Schrama heeft zich zijn hele leven ingespannen om jazz te promoten, als productmanager bij Polydor en Polygram – waar ze eigenlijk weinig in jazz zagen – , als bestuurslid van Buma Stemra, en verder met onder andere de Jazz Day en Jazz.nl (nu inJazz). “Het is nu aan anderen”, zegt hij, hoewel hij nog wel schrijft en ook altijd bij jazz betrokken blijft, zoals in juni bij Amersfoort Jazz, waar hij een avond presenteerde.
Schrama is enthousiast over Kika Sprangers.
|
Tot slot vraag ik hem naar zijn tips voor de komende editie. Hij had graag Maria Schneider gezien, zijn favoriete bandleider, en noemt verder meteen het Roy Hargrove Quintet. Hij is ook enthousiast over Kika Sprangers. “Ongelooflijk hoe goed zij al is.” Marcus Miller en Stanley Clarke vindt hij ook geweldig. Bassist Christian McBride (niet op NSJ) had hij trouwens ook graag nog een keer willen zien. Artist in residence Michael League kent hij wel, maar de muziek zegt hem niet veel. De nieuwste lichting Britse jazz – op North Sea is er dit jaar speciale aandacht voor de ‘New British Jazz Invasion’ met onder meer Dinosaur, saxofoniste Nubya Garcia en Gogo Penguin – kent hij niet, maar hij is wel verheugd over dit soort nieuwe ontwikkelingen. “Je hebt trouwens heel veel goede Scandinavische pianisten.” Trompettist Mathias Eick kan ook zijn goedkeuring wegdragen. Hij tipt nog de Elmhurst College Big Band. Als ik begin over het optreden van John Scofield, Jack DeJohnette, John Medeski en Scott Colley reageert hij onmiddellijk geestdriftig. Zijn hart blijft toch het meest uitgaan naar de ‘goeie, oude jazz’.
Diepe buiging voor Cees Schrama
Mia kesber (E-mail ) - 10-07-’18 11:47
Dank voor dit artikel over fenomeen Cees Schrama.
Wim van Zon (E-mail ) - 20-12-’18 11:11
Het lijkt mij sterk dat Paul Acket de in 1972 overleden Lee Morgan zou willen programmeren in 1975... Typisch een Schrama foutje, nooit om een woord verlegen al moet hij dan de feiten uit zijn duim zuigen.
Tony - 16-02-’19 18:23
Typische een Cees foutje? Dat vind ik een onterechte opmerking. Het valt mij op dat Cees zijn feiten over het algemeen heel goed op orde heeft. Hij wordt nu wat ouder, maar hij is niet te beroerd anderen nog steeds op dergelijke slordigheden te wijzen. Het zou me niets verbazen, als deze vergissing aangaande Paul Acket / Lee Morgan om een andere reden in dit interview terecht is gekomen, want als iemand weet wanneer Lee Morgan is overleden dan is het Cees wel. Misschien kan Mathijs van den Berg dat ophelderen.
Storm Bakker (E-mail ) (URL) - 12-03-’19 23:55
Navraag bij Cees Schrama leert dat hij per abuis Lee Morgan noemde in plaats van Benny Carter. De tekst is aangepast.
Redactie - 17-03-’19 13:20