Tristan Honsinger met nieuwe band in oude stijl
CONNCERTRECENSIE. Hook, Line & Sinker, Bimhuis Amsterdam, 15 september 2011
beeld: Thomas Huisman
door: Jan Jasper Tamboer
Eigenlijk zou het leuker geweest zijn als je dit concert veertig jaar geleden had meegemaakt. Dan was het nog echt fris en nieuw geweest. Toch blijkt bij dit optreden van Hook, Line & Sinker in het Bimhuis dat de freejazz geen doodlopende weg is geweest, maar nog steeds relevant is. Dat is te merken aan het enthousiasme van het publiek, dat weliswaar niet massaal is toegestroomd, maar zich wel flink doet gelden. Maar meer nog komt dat door een wezenskenmerk van jazz, het belang van het spelen in het nu, in het moment. Daar gaat het bij de vrije improvisatie om, meer dan bij iedere andere muzieksoort.
Vrije improvisatie in het Bimhuis met Antonio Borghini, Tristan Honsinger en Tobias Felius.
Dat kan je aan de Amerikaanse cellist Tristan Honsinger wel overlaten, hij heeft zich al ruimschoots bewezen in de samenwerking met Derek Bailey en Celil Taylor en geldt al jaren als een prominent lid van het ICP Orchestra. Je mag hem gerust een meester van de vrije improvisatie noemen. In zijn nieuwe kwartet omringt hij zich met trompettist Axel Dörner, Tobias Delius op tenorsaxofoon en klarinet en contrabassist Antonio Borghini, allen tegenwoordig opererend vanuit Berlijn.
Opvallend is dat een slagwerker ontbreekt. Ter compensatie tikt Honsinger met zijn rechterschoen op de houten vloer van het podium. Als je vier muzikanten bij elkaar zet zonder drummer, krijg je al gauw het idee van kamermuziek. Nu is het Bimhuis natuurlijk niet meer dan een grote huiskamer, met zijn intimiteit en perfecte zichtlijnen, dus dit ensemble komt hier goed tot zijn recht. Dat blijkt ook uit de versterking, want die is er niet. De akoestische klankeigenschappen van de instrumenten staan er helemaal alleen voor, maar die voldoen ruimschoots.
Het is inmiddels bijna een cliché om te spreken van het democratische gehalte van een band, want dat hebben ze tegenwoordig zo'n beetje allemaal. Honsinger stelt zich dan ook niet op als bandleider en de inbreng van alle vier is even aanwezig als relevant. Alleen door de verschillen in volumemogelijkheden tussen de blazers en de snarenspelers valt de groep soms uiteen in tweeën, maar Dörner en Delius lijken zich meestal bewust van hun mogelijke overheersing. Het spel is steeds een gezamenlijke operatie met grote precisie, maar er zijn ook duetten tussen Honsinger en Borghini en een solo van Delius.
'Harlekijn' Tristan Honsinger, trompettist Axel Dörner.
Aan ideeën geen gebrek, dat is een voorwaarde voor dit soort muziek. In het begin is het nog wat zoekend en aftastend, maar juist door hun ervaring kunnen de muzikanten spontaan zijn. Na de pauze pakken ze de draad weer op waar ze die neergelegd hadden. Vooral de delicate klanken van Honsinger treffen doel, juist als die sterk contrasteren met het staccato plukbasspel van Borghini. De zoemende en strakke trompetklanken van Dörner steken af tegen het rondere geluid van Delius. Als de saxofonist inbreuk maakt op het spel van Honsinger, wordt hij in een fractie van een seconde aangevuld en bevestigd door Dörner.
Al vroeg in het programma gaat Honsinger aan de wandel met zijn cello. Delius neemt snel diens zetel in. Even later lijkt het alsof de bassist alleen gelaten wordt op het podium met enkel zijn zware tonen. Dit soort acts van de cellist is bekend, maar ze blijven toch steeds verrassen. Verderop tijdens de avond zal hij Chinees klinkende woorden uitroepen en ondefinieerbare kreten uitslaan. Het zijn dit soort bewegingen die de steriliteit van een kameroptreden doorbreken. Het publiek weet vaak niet of een stuk is afgelopen, als het dan uiteindelijk begint te klappen, zet Honsinger snel een paar noten in. Hij blijft toch een beetje een harlekijn.