Pure Jazz Fest heeft moeilijke maar geen valse start (2)
PURE JAZZ FEST, diverse locaties Den Haag, 18 t/m 20 augustus
beeld: Eric van Nieuwland
door: Mischa Andriessen
Hoewel het weer niet veel slechter kon - whishful thinking, een dag later moesten alle optredens buiten worden afgelast vanwege bizar hevige regenval - bleek de twaalfkoppige Engelse band Jazz Jamaica een ideale festivalact. Hun mix van ska, jazz en reggae waarmee zij evergreens uit het soulrepertoire als “I heard it through the grapevine”, “Dancing in the street” en “Easy” in een fris, nieuw jasje steken, is zonder meer opzwepend.
Jazz Jamaica
De muziek mag dan licht verteerbaar zijn, de blazerssectie met onder meer het grote talent Soweto Kinch in de gelederen, is stekelig en tegendraads genoeg om het geheel niet in een oppervlakkige greatest hits medley te doen verzanden. Daarbij werkt het enthousiasme van de groep bijzonder aanstekelijk. Des te knapper als je op een bijna leeg plein uitkijkt waar de weinige bezoekers hun toevlucht hebben gezocht onder alles dat op beschutting lijkt. Mij spraken vooral de instrumentale nummers aan, maar de set in zijn geheel was dik in orde. Jazz Jamaica is een live-band bij uitstek, misschien niet per se iets voor op cd, maar bij mooi weer op het terras of zoals in dit geval met een biertje onder een afdak. Anders, maar best lekker.
Pete Philly, Jazz Jamaica (foto: Thomas Huisman), Sabina Sciubba (The Brazilian Girls)
Freek de Jonge
Ik zal niet de enige zijn geweest die zich afvroeg wat Freek de Jonge op een muziek- en specifiek op een jazzfestival kwam doen. De voorstelling die ik mij ervan kon maken, vond ik weinig verheugend, maar omdat het concert van Jazz Jamaica door de regen was uitgelopen en ik van Ack van Rooijen en de gelegenheidsformatie met Peter Beets, Javon Jackson en Curtis Fuller daardoor toch maar een klein stuk zou kunnen zien (Rashied Ali wilde ik beslist niet missen) besloot ik zijn optreden te gaan bekijken.
De ver voor aanvang van de performance beierende klokken verraadden dat De Jonge de entourage van De Nieuwe Kerk in zijn programma verwerkt had en het moet gezegd dat hij dat bijzonder goed deed. Tot mijn opluchting probeerde De Jonge geen jazz te spelen. Hij had naast zijn inmiddels vaste muzikale partner Robert-Jan Stips wel een aantal (jazz)muzikanten meegenomen, waartussen ik in elk geval saxofonist Simon Rigter herkende, maar de voorstelling stoelde op de interessante vondst dat kerkdiensten en jazz ten minste twee dingen gemeen hebben; namelijk lijden als basis (leven is lijden en een meest pregnante muzikale vormen is de blues van waaruit de jazz is ontstaan) en de worsteling met de vorm. De Jonges vader was dominee en aan de hand van jeugdherinneringen schetste De Jonge het beeld van een man die met de moed der wanhoop de traditie probeert te verdedigen. De overeenkomst met de geschiedenis van de jazz stipte hij enkel aan, maar de overeenkomst is duidelijk; de orthodoxe jazzliefhebber zal nota bene op het Pure Jazz Fest weinig jazz in de originele vorm hebben aangetroffen.
Op zijn karakteristieke manier combineerde De Jonge filosofische ernst en kolder. Hij was zichtbaar opgetogen in een kerk te mogen spelen en zette alle theatrale middelen in om het publiek op zijn hand te krijgen. Dat een deel van het publiek de bont uitgedoste leden van het koor in polonaise achterna gingen, zegt wel hoe succesvol hij daar in was. De gesproken fragmenten werden afgewisseld met muzikale nummers, een blues, een gospel, een psalm en een kort, maar goed gastoptreden van Herman Finkers. De vakkundige band bestond uit een vierkoppige blazerssectie, een drummer, een gitarist, Robert-Jan Stips achter de toetsen. Daarnaast trad er nog een uitgebreid koor op. De Jonge las zijn teksten van een laptop en een aantal inconsequentheden verraadden dat sommige passages waarschijnlijk pas op het allerlaatste moment tot stand waren gekomen. Niettemin waren zowel vorm als inhoud boeiend. Persoonlijk werd ik meer door het geestrijke dan door het geestige getroffen, maar tijdens de voorstelling heb ik mij geen moment afgevraagd wat Freek de Jonge op het Pure Jazz Fest te zoeken had.
Jumaane Smith, Lawrence Clark (Rashied Ali Quintet), Terence Blanchard & Metropole Orkest
Rashied Ali Quintet
Zoals Steve Grossman waarschijnlijk zijn hele carrière aangekondigd zal worden als de man die bij Miles Davis speelde, zo zal Rashied Ali altijd herinnerd worden aan zijn tijd bij John Coltrane. De inmiddels eenenzeventigjarige drummer lijkt daar weinig moeite mee te hebben. Door de McCoy Tyner achtige akkoorden die pianist Greg Murphy in het venijnige, door hem geschreven openingsnummer speelde, lag het eerste stuk in de lijn van het bekendste werk van de meester. Trompettist Jumaane Smith voegde daar behalve een solo nog een Coltrane-citaatje aan toe, maar het was vooral de imposant lange en vlammende solo van tenorsaxofonist Lawrence Clark die de suggestie wekte dat het Rashied Ali Quintet, trouw aan zijn wortels, een wervelend optreden zou geven. In het door Joris Teepe (die binnen twee dagen met twee legendes op de planken stond) geschreven “You read my mind” werd het tempo echter onmiddellijk flink teruggeschroefd. Een mooie ballad, maar het vuur was er meteen een beetje uit en het bleek moeilijker dan gedacht om de vlam weer aan te wakkeren. Clark leek na die weergaloze solo zijn kruit enigszins verschoten te hebben en de ongemeen hard blazende Smith was vooral in de ensembles niet altijd trefzeker. Net als de beide blazers heeft Murphy heel wat in zijn mars, maar of hij kreeg de kans niet vaak genoeg of hij nam haar te laat om zijn talent te etaleren. Joris Teepe leek beter in zijn element dan de avond ervoor bij Grossman en de onverminderde energie van de oude Ali werkt hoe dan ook aanstekelijk. En toch; na “You read my mind” werden Wayne Shorters “The big push” en Don Cherry’s “Multi Culti” gespeeld. In het afsluitende “Cherokee” laste Ali een lange drumsolo in . Een overtuigende demonstratie van zijn technische kunnen, maar zoals zo veel drumsolo’s muzikaal maar matig interessant. Soms is de som meer dan de delen, soms is het andersom. De muzikanten waren goed, op het songmateriaal viel niets aan te merken en toch bleef ik het gevoel houden dat er iets aan ontbrak. Precies vierentwintig uur daarvoor had Terence Blanchard op dezelfde plek een concert gegeven waarbij iedereen de geest had en boven zichzelf uitsteeg. Misschien dat het daardoor leek of het Rashied Ali Quintet niet het toppunt van zijn kunnen wist te bereiken. Ik krijg mijn vingers er niet achter wat er nu precies miste, maar het concert was gewoon goed. Niets minder, maar helaas ook niets meer.
- Pure JazzFest website