Liebman / Eskelin Quartet: prachtige synergie van paradoxen
CONCERTRECENSIE. Bimhuis Amsterdam, David Liebman / Ellery Eskelin Quartet, 4 mei 2007
beeld: Ger Koelemij
door: Mischa Andriessen
Het stond niet zo op de affiche, maar David Liebman kondigde de verder uit Ellery Eskelin, Tony Marino en Jim Black bestaande band aan als “Different but the same”. Het is de titel van de cd die dit kwartet in 2005 op HatOLOGY uitbracht én de perfecte naam voor dit tijdelijke samenwerkingsverband waarin muzikanten met een sterk uiteenlopende achtergrond worden samengebracht. Saxofonist David Liebman en bassist Tony Marino wortelen vooral in de mainstream jazz terwijl drummer Jim Black en tenorist Ellery Eskelin vooral in de vrije improvisatiescene actief zijn. Van onoverbrugbare verschillen bleek absoluut geen sprake; de twee culturen vulden elkaar prachtig aan.
David Liebman, Ellery Eskelin, Tony Marino
Eskelin en Liebman zijn beide avontuurlijke spelers met een grote kennis van de jazztraditie en alle twee zijn het ook grote vertellers die een solo met kop en staart kunnen spelen en ook in de vrije gedeelten transparant en met richting blijven spelen. Verschil in temperament is er wel. Liebmans spel is viriel en aards. Hij is bovendien geneigd tot grote gebaar. Soms zelfs letterlijk. Het was prachtig om te zien hoe hij vaak met één hand de sax bespeelde en met de andere weidse gebaren maakte alsof hij door emoties werd overmand, terwijl zijn gezicht vertrokken was van inspanning en het zweet op zijn kale hoofd parelde. Het spel van Eskelin is bedachtzamer, soms zelfs wat schuw, maar ook hij komt nu en dan voor de dag met een ruig, bluesy geluid. Eskelins manier van spelen, herinnert aan Monk; hortende en stotende ritmes met een onweerstaanbare drive.
Aangevoerd door de onverwoestbare Black die met zijn perfecte gevoel voor klankkleur en grote arsenaal aan technieken een soort eenmansorkest vormt, leverden Liebman en Eskelin een bloedstollend saxofoonduel waarbij het hele spectrum van de tenor aan bod kwam. Soms klonk het instrument gruizig als een geile, oude man, dan weer benepen en breekbaar als een verlegen kantoorklerk. Tony Marino hield zich verre van het strijdgewoel en overtuigde met spaarzame, maar altijd effectief geplaatste noten.
Een van de hoogtepunten was “Bibi and the blue men” waarbij Black door met muziekdoosjes over de trommels te schuiven terwijl hij ze bespeelde een intrigerende, oosterse sfeer creëerde waarover Marino mooi gestreken baslijnen en de twee tenoristen duizelingwekkend spannende melodieën plaatsten. Marino was ook verantwoordelijk voor de fraai ruimtelijke blues “The Palpable clock”, een ander hoogtepunt in de set die vanaf de opener “The Decider” tot het afsluitende “Out there” van Eric Dolphy geen zwakke momenten kende. De keuze voor dat laatste stuk is goed te begrijpen; Liebman en Eskelin zoeken beide het avontuur in de traditie en dat is precies wat Dolphy deed. De swung en het vakmanschap van de mainstream ging een gelukkig huwelijk aan met de ongebreidelde creativiteit en het voortdurend verrassende van de vrij geïmproviseerde jazz. Different but the same slaat op de grote geestverwantschap van deze vier topmuzikanten die elkaar woordeloos begrijpen en niet op de muziek die sprankelend en heel, heel bijzonder is.