De zomer is begonnen COLUMN Van de andere kant nadert een groepje jongens. Een van hen draagt een boombox op zijn hoofd. De muziek van 50 Cent weerklinkt. De jongens lopen in die typische slungelpas, afgekeken van hun zwarte voorbeelden. Ze komen recht op me af; ik schrik. ‘Wat moet je hier’, bijt een van hen me toe. Ik krijg een klap en nog een en nog een, vol in mijn gezicht. De scootmobiel tuimelt om en terwijl ik op de grond lig, halen twee van mijn aanvallers portemonnee en mobiele telefoon uit mijn binnenzak.
door: Rinus van der Heijden
De regen gutst al dagenlang tegen de ramen, als het deze middag plotsklaps droog wordt. Wolkenmassa’s dreigen, maar ik besluit toch de deur uit te gaan. Ik trek de oplaadstekker uit mijn scootmobiel en rijd de straat uit. Gedachtenloos glijd ik door het stadscentrum en kom zomaar in een van de buitenwijken van de stad terecht. Ben er nooit geweest, in deze achterstandswijk, pardon: dit sociaal achtergebleven stadsdeel. Wel politiek correct blijven.
Ik krabbel versuft overeind als links in de straat een voordeur open gaat. Plastic tuinstoelen en kratten bier worden naar buiten gesjouwd. Mij ziet niemand. ‘I’ve been loving you too long’ van Otis Redding knalt uit luidsprekers, die in een open raam aan de straatkant zijn gezet. Met een licht sputterende scootmobiel vervolg ik mijn weg, een zakdoek tegen een bloedende hoofdwond gedrukt.
Als ik de hoek van de straat omdraai begint het zachtjes te regenen. Een man fietst me tegemoet en spuugt me in het gezicht. Uit een auto bonkt de regel: ‘I heard you shot your lady down’ uit ‘Hey Joe’ van Jimi Hendrix. De drie inzittenden kijken me glazig aan. De hooguit 14-jarige bestuurder, behangen met goud, start de wagen en rijdt stapvoets achter me aan. De muziek wordt nog luider: ‘Let your bullets fly like rain’ ook van Hendrix, maakt me bang. Zeker als de auto naast me komt rijden en een zwaar getatoëerde hand een pistool op me richt en rakelings langs mijn hoofd schiet. Ik vlucht een brandgang in; vanaf een achterplaats klinkt ‘Angie’ van de Rolling Stones: ‘When will these clouds all disappear’. Ik morrel aan een klink, de poort schiet open en ik rijd een achterplaatsje op.
In een hangmat met daarboven een parasol, ligt een vrouw van rond de veertig. Dunne, vettige haren, een afgewassen jurk, rotte tanden, afgekloven nagels en een asbak vol sigaretten. In haar schoot ligt een halfgevulde injectiespuit. ‘Kom erin’, lacht ze verdwaasd. ‘Ik ben verliefd’, zegt ze. ‘Niet op m’n vent, die is er drie weken geleden met een ander vandoor gegaan. Nee, op de Stones. En op m’n tandarts. En ook op André Hazes.’ Waarop ze direct ‘Zeg maar niets meer’ opzet. ‘En op jou’, lacht ze, ondertussen met wiebelend achterwerk en onzekere passen op me afwaggelend.
In paniek rijd ik weg. Op straat is een groep kinderen aan het voetballen. Als ze me zien, trapt een van hen de bal keihard tegen mijn borst. Ik snak naar adem. Luid lachend staan ze om me heen. ‘Oh, wat ben je mooi’, joelen ze. Maar zelfs van Johnny Hoes klinkt het beter. Ik probeer weg te komen. Daarin slaag ik pas nadat een ventje van een jaar of acht mijn beide broekspijpen heeft nat geplast.
Weg, weg, weg, spookt het door mijn hoofd. Dat lukt. Wonder boven wonder. Maar eerst duikt er nog een bakvisje op, dat een mes onder haar naveltruitje vandaan trekt om een band van mijn scootmobiel lek te steken. Er stopt een taxibus naast me. ‘The girl can’t help it’ krijst Little Richard uit de cd-speler. Het meisje voor me haalt nog een keer uit, maar de chauffeur is haar voor en tilt me met scootmobiel en al in de bus. Volgas scheurt hij deze ‘sociaal achtergebleven’ wijk uit. Naar huis. Waar ik bibberend een kopje kruidenthee zet. En hoop op regen, veel, veel meer regen.
De zomer is begonnen.
© Jazzenzo 2010